+   *    +     +     
About Us 
The Issues 
Our Research Products 
Order Publications 
Multimedia 
Press Room 
Resources for Monitor Researchers 
ARCHIVES HOME PAGE 
    >
 
Table of Contents
Country Reports
BELGIE, Landmine Monitor Report 2002

BELGIE

Belangrijkste ontwikkelingen sedert mei 2001: België speelt nog steeds een toonaangevende rol bij de promotie, de wereldwijde verbreiding en de implementatie van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen (Mine Ban Treaty). België werd door de Verdragspartijen benoemd tot voorzitter van de Vierde Vergadering van Verdragspartijen (Fourth Meeting of States Parties) in Genève in september 2002. De fondsen die België in 2001 vrijmaakte voor acties tegen landmijnen daalden.

Verdrag voor een Verbod op Landmijnen

Op 3 december 1997 ondertekende België het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Een jaar later, op 4 september 1998, werd het Verdrag geratificeerd waardoor België een Verdragspartij werd op 1 maart 1999. Voordien bestond er al heel wat jaren een nationale wetgeving tegen antipersoonsmijnen.[1]

Op de Derde Vergadering van Verdragspartijen in september 2001 in het Nicaraguaanse Managua werd de Belgische delegatie geleid door Jean Lint, Permanent Afgevaardigde bij de Ontwapeningsconferentie (Conference on Disarmament), en Marc Baptist, Adjunct-Directeur-Generaal van het Departement der Politieke en Multilaterale Betrekkingen en Thematische Vraagstukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorts maakte ook een vertegenwoordiger van de Belgische NGO Handicap International Belgium deel uit van de delegatie.

Permanent Afgevaardigde Lint legde een verklaring af namens de Europese Unie en andere landen. Hij onderstreepte het succes van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen dat door heel wat nieuwe landen werd onderschreven, maar voegde daaraan toe:

“We moeten het nog beter doen en ons richten tot de hele internationale gemeenschap. De Europese Unie blijft zich inspannen voor een snelle, wereldwijde toepassing van de Conventie. Daartoe voerde men onderhandelingen met meer dan 60 landen .... Er is geen tijd te verliezen. Het Verdrag legt strikte tijdslimieten op voor de vernietiging van mijnenreserves en de ontmijning van mijnenvelden .... De betrokken landen moeten deze strijd niet alleen voeren. De hele internationale gemeenschap moet hen bijstaan om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken .... Zoals de Europese Unie herhaaldelijk verklaarde, zal zij prioritair hulp verlenen aan de Verdragspartijen en aan de Ondertekenende Staten die de principes en doelstellingen van het Verdrag in praktijk brengen.” [2]

Vervolgens verklaarde Permanent Afgevaardigde Lint, namens België, dat de landen die over het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen onderhandelen, het aantal landmijnen in Artikel 3 zouden moeten vastleggen op “het absoluut noodzakelijke minimum”. Hij schraagde zich achter het voorstel van de Internationale Campagne tegen Landmijnen (ICBL) dat Verdragsstaten moeten specificeren om welke redenen ze landmijnen behouden.[3]

Als medevoorzitter van het tussentijdse Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag , nam België actief deel aan de voorbereidingen van de Derde Vergadering van Verdragspartijen in september 2001. Op de Vergadering zelf werd België verkozen tot co-rapporteur van het Permanent Comité voor ontmijning, bewustmaking en antimijntechnologie (Standing Committee on Mine Clearance, Mine Awareness and Mine Action Technologies) . België werd door de Verdragspartijen eveneens aangewezen om de Vierde Vergadering van Verdragspartijen voor te zitten in september 2002, in Genève.

België was goed vertegenwoordigd op de vergaderingen van het Permanent Comité in januari en mei 2002.[4] Op deze vergaderingen trad België op als voorzitter van de werkvergaderingen rond Artikel 7 en vatte Permanent Afgevaardigde Lint samen hoe ver de Verdragspartijen met hun rapporten staan. In mei werd de actieradius van de werkvergadering verruimd naar Artikel 9 over de nationale implementatiemaatregelen. Eveneens in mei legde Permanent Afgevaardigde Lint een leidraad voor waarin beschreven staat hoe landen correct kunnen rapporteren in het kader van Artikel 7. Deze leidraad werd goed ontvangen door andere Verdragspartijen en ICBL. In 2001 droeg België financieel bij tot de Guide to Reporting under Article 7 of the Ottawa Convention voorbereid door de NGO VERTIC.

België is een actief lid van de Contactgroep voor de Wereldwijde Verbreiding (Universalization Contact Group), opgericht door de Verdragspartijen om het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen te promoten. België’s promotiecampagne spitste zich voornamelijk toe op Afrika. Op 2 en 3 mei 2002 sprak Ambassadeur Lint op een workshop over landmijnen die gehouden werd in Kinshasa, in de Democratische Republiek Congo. Later die maand was Lint eveneens te gast als spreker op een regionaal seminarie over landmijnen in het Thaise Bangkok.

België nam deel aan discussies tussen de Verdragspartijen over mogelijke inbreuken op het Verdrag en op de verwezenlijking van Artikel 8 van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen.[5] Op 31 mei 2002, op de vergadering van het Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag (Standing Committee on the General Status and Operation of the Convention), verklaarde België zich voorstander om problemen rond de naleving van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen te regelen in een geest van samenwerking, vertrouwen en transparantie, eerder dan een nieuw controlemechanisme in het leven te roepen. België pleitte ervoor het Permanent Comité de bevoegdheid te geven om problemen op te lossen, ten minste op het niveau van informatie-uitwisseling. België verklaarde zich voorstander van de Canadese voorstellen rond naleving en pleitte voor de oprichting van regionale fora om discussies rond naleving te regelen.[6]

België overhandigde zijn jaarlijkse, bijgewerkte rapport conform Artikel 7 op 30 april 2002, voor het kalenderjaar 2001. Vorige rapporten in het kader van Artikel 7 werden ingediend in mei 1999, op 15 augustus 1999, 27 april 2000 en 30 april 2001.[7] In de rapporten van 2001 en 2002 koos men vrijwillig voor het formulier J, waarin België informatie verschaft over de financiering van acties tegen landmijnen en de hulpverlening aan slachtoffers.

Op 29 november 2001 stemde België voor besluit 56/24M van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties ter ondersteuning van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. In zijn hoedanigheid van toekomstige Voorzitter van de Vierde Vergadering van Verdragspartijen sloot België zich aan bij Nicaragua en Noorwegen, de huidige en vorige voorzitters van de Vergadering van Verdragspartijen , door het jaarlijkse besluit in te voeren.

In 2001 en 2002 bleef België een sleutelrol spelen bij de wereldwijde verbreiding en implementatie van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Toen België voorzitter van de EU was in het tweede halfjaar van 2001, stond het aan de wieg van meer dan 50 initiatieven om het Verdrag te promoten.[8] Louis Michel, Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken richtte zo’n 30 brieven tot zijn ambtgenoten in landen die nog niet hadden toegetreden tot het Verdrag of het nog niet hadden ondertekend. Op 1 maart 2002, de dertigste verjaardag van de inwerkingtreding van het Verdrag , verklaarde Louis Michel dat hij verheugd was over het toenemende aantal Verdragspartijen voor een Verbod op Landmijnen en moedigde hij de overige landen aan om het Verdrag te onderschrijven ter gelegenheid van de Vierde Vergadering van Verdragspartijen in september 2002. Voorts spoorde hij alle Verdragspartijen aan om de deadlines na te leven voor de vernietiging van mijnvoorraden en de ontmijning van mijnenvelden.[9]

In januari 2002 diende het Belgische parlementslid Mirella Minne een ontwerpresolutie in die de regering verzoekt om het Verdrag op zowel de nationale als internationale agenda te blijven zetten, om wapenleveringen stop te zetten aan landen die geen Verdragsstaten zijn, om de druk van de EU op landen die lid willen worden te verhogen zodat ze het Verdrag ondertekenen en om nauwer samen te werken met de Verenigde Naties en in het bijzonder de Ontwapeningsconferentie. Dit voorstel werd in het parlement besproken op 15 mei en unaniem aangenomen na amendering (waarbij het voorstel werd geschrapt om wapenexport naar landen die geen Lidstaat van het Verdrag zijn, te verbieden). [10]

België, vertegenwoordigd door Stéphane De Loecker, nam het jaarlijkse voorzitterschap waar van de Steungroep voor Antimijnacties (Mine Action Support Group - MASG) in november 2001, waarbij België de volgende jaarprioriteiten formuleerde: vlottere interactie tussen de schenkers en veldwerkers; een hoger profiel voor acties tegen mijnen en meer financiële middelen voor antimijnacties zodat ze beter beantwoorden aan de noden en tegelijkertijd de fondsen beter renderen.[11] Deze prioriteiten voor de MASG zijn gestoeld op Artikel 5 van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en op België’s functie als co-rapporteur van het Permanent Comité voor ontmijning, bewustmaking en antimijntechnologie. Ambassadeur Lint weidde uit over de prioriteiten in een speech die hij hield op de Belgische Koninklijke Militaire School in Brussel op 18 februari 2002 in aanwezigheid van de Belgische Minister voor Landsverdediging en Philippe Busquin, de Europese Commissaris voor Onderzoek.[12]

Van 23 tot 28 september 2001 steunde België een missie in het kader van het Stabiliteitspact voor Zuid-Oost Europa, onder leiding van luitenant-kolonel Joe De Vroe van het Belgische Leger. Op basis van deze missie wil men inschatten of bepaalde Balkanlanden in staat zijn hun voorraad antipersoonsmijnen te vernietigen overeenkomstig het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en voorts nagaan welke extra hulp ze daarbij eventueel nodig hebben.[13]

België is lid van het Geamendeerd Protocol II van de Conventie over de Klassieke Wapens (CCW). Conform Artikel 13 van het Protocol bracht België op 19 november 2001 zijn jaarlijks rapport uit met gedetailleerde informatie over internationale hulpverlening en samenwerking bij researchprojecten.[14]

België nam deel aan de Derde jaarlijkse Conferentie van de Protocolpartijen over Geamendeerd Protocol II in december 2001.[15] Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kwam tot de conclusie dat enkele landen instemden met de inhoud van Geamendeerd Protocol II, maar nog geen lid waren van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Daarom stelde het ministerie de vraag wat deze landen tegenhield om zowel het Protocol als het Verdrag goed te keuren.[16]

Dezelfde delegatie vertegenwoordigde België op de tweede CCW-Toetsingsconferentie in december 2001. Ambassadeur Lint legde een verklaring af namens de EU en andere landen. Daarin stelde hij dat het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en Geamendeerd Protocol II elkaar aanvullen (“la grande complémentarité”) en hij herinnerde er de afgevaardigden aan dat de tussentijdse vergaderingen van het Permanent Comité toegankelijk zijn voor alle landen. In zijn verklaring pleitte hij voor de universele verbreiding van zowel het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen als Geamendeerd Protocol II en weidde hij voor de CCW-Conferentie uit over het standpunt van de EU die verschillende voorstellen gunstig gezind is: uitbreiding van de Conventie tot niet-internationale conflicten, een werkgroep van experts, bekleed met een ruime bevoegdheid, rond “explosieve oorlogsoverblijfselen” (Explosive Remnants of War – ERW) en een strengere regeling voor “andere mijnen dan antipersoonsmijnen”.[17]

Op de Ontwapeningsconferentie op 11 september 2001 feliciteerde Ambassadeur Lint Bangladesh, Chili, Colombia, Kenia en Roemenië omdat zij het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen hadden geratificeerd. Zes andere leden van de Ontwapeningsconferentie tekenden het Verdrag al, maar moesten het nog ratificeren en 25 landen tekenden niet. Hij vatte samen welke vorderingen de Verdragsstaten maakten bij de naleving van de Verdragsbepalingen en besloot dat er een internationale norm in het leven was geroepen voor het volledige verbod op de productie, opslag, gebruik en overdracht van antipersoonsmijnen, een norm die zelfs niet omzeild kan worden door landen die geen lid zijn. Hij riep alle landen op om zo snel mogelijk het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen te onderschrijven.[18]

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bracht in maart 2002 opnieuw ter sprake dat Belgische strijdkrachten geen antipersoonsmijnen mogen gebruiken bij gemeenschappelijke operaties met een land dat het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen niet ondertekende en benadrukte dat men ook andere NAVO-landen zover trachtte te krijgen dat ze Lidstaat zouden worden. In het parlement bevestigde Minister van Landsverdediging André Flahaut dat hij partners en bondgenoten op de hoogte had gebracht van de restricties, opgelegd door de nationale wetgeving, bij gezamenlijke militaire operaties. Bij gemeenschappelijke militaire operaties vallen de Belgische strijdkrachten onder de nationale wetgeving.[19]

Vervaardiging, export en opslag[20]

In september 1997 rondde België de vernietiging van zijn voorraad antipersoonsmijnen af. Een initiële hoeveelheid van 6.240 antipersoonsmijnen (type M 35 Bg) werd in 1999 bewaard voor doeleinden die toegelaten zijn krachtens Artikel 3 van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Deze hoeveelheid nam sindsdien jaarlijks af (5.816 eind 1999, 5.433 eind 2000 en 5.099 eind 2001). België verschaft in formulier G.1 van de rapporten conform Artikel 7 uitgebreide informatie over de exacte doeleinden waarvoor deze bewaarde mijnen werden gebruikt/vernietigd. Sinds 1999 gebruikte België 1.141 antipersoonsmijnen voor toegelaten doeleinden, in het bijzonder de opleiding van militaire ingenieurs.[21]

Op 1 februari 2002 verklaarde België op de vergaderingen van het Permanent Comité in Genève dat het echte mijnen nodig heeft voor toegelaten opleidingsactiviteiten en dat het jaarlijks ongeveer 350 à 400 antipersoonsmijnen gebruikt.[22]

Antivoertuigmijnen met gevoelige ontstekingsmechanismen en antihanteerbaarheidsmechanismen

Op het Permanent Comité in mei 2002 verklaarde de Belgische afvaardiging dat het leger zijn antivoertuigmijnen had geïnspecteerd en tot de conclusie was gekomen dat alle types op de inventaris toegelaten zijn, zowel naar de letter als naar de geest van het Verdrag .[23]

Sinds de ontwikkelingen waarover het Landmine Monitor Report 2001 verslag uitbrengt, werden verschillende parlementaire initiatieven genomen op het vlak van antivoertuigmijnen met antihanteerbaarheidsmechanismen. In de Senaat werden twee voorstellen gelanceerd: Senator E. Thijs (cd&v) en Senator P. Mahoux (sp.a) dienden elk een voorstel in om antihanteerbaarbeidsmechanismen te verbieden. Minister van Landsverdediging André Flahaut had oorspronkelijk geen bezwaar tegen een dergelijk verbod. De commissievoorzitter besloot een hoorzitting te organiseren over het onderwerp, samen met de kamercommissie, waar een gelijkaardig voorstel was ingediend. De Minister van Landsverdediging verklaarde naar verluidt, in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken, dat de Belgische regering geen eenzijdig verbod kan inroepen in het licht van haar internationale verbintenissen.[24]

Op 4 maart 2002 schreef Handicap International Belgium de Minister van Landsverdediging opnieuw aan over de problematiek van de HPD-mijn in de Belgische stocks en verschafte HIB technische informatie over deze antivoertuigmijn van Franse makelij die uitgerust is met een antihanteerbaarheidsmechanisme. De brief vermeldde dat deze mijnen belangrijke vragen opwierpen bij de CNEMA (Commission Nationale française d’Elimination des Mines Antipersonnel).[25] Op 9 april 2002 antwoordde Defensieminister Andre Flahaut dat de HPD een antivoertuigmijn is en dat “mijn departement de vragen van de CNEMA overwogen heeft in het jaarrapport voor 2000. Ik kan u zeggen dat aan de technische vereisten, zoals gedefinieerd in de specificaties, werd voldaan zodra de tuigen in ontvangst waren genomen. Voor zover ik weet, bracht geen enkel nieuw element deze conformiteitsverklaring in het gedrang.”[26]

Naast de technische informatie over de HPD-mijn in het Landmine Monitor Report 2001, maakten militaire bronnen bekend dat het antihanteerbaarheidsmechanisme tot ontploffing gebracht kan worden door iemand die in de buurt voorbijkomt en metaal draagt (zoals een metalen gordel, militaire uitrusting of een metaaldetector) en dat het zelfneutraliseringssysteem makkelijk opnieuw ingesteld kan worden.[27]

Probleem van de landmijnen/UXO’s, slachtoffers, hulpverlening

De SEDEE-DOVO (Belgische dienst voor opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen) heeft geen weet van incidenten met mijnen in 2001 of in 2002 tot 14 mei.[28] Op 9 maart 2002 ontdekte een man uit Thumaide een mijn toen hij in zijn tuin aan het spitten was.[29]

Financiering van acties tegen mijnen[30]

In 2001 spendeerde België zo’n 3.651.506 € (3,279,052 USD) aan acties tegen mijnen volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken en formulier J van het rapport conform Artikel 7 voor 2001. Daarmee daalt de overheidsbijdrage tegenover 2000 (3,749,594 USD), wat sterk contrasteert met het beleid dat benadrukt hoe belangrijk de financiering van antimijnacties is. De Belgische gegevens bij de United Nations Mine Action Service (UNMAS), in de Mine Action Investments-databank tonen een globale schenking van 3,157,138 USD in 2001 en 3,722,250 USD in 2000.[31]

In 2001 ging de Belgische bijdrage naar de volgende projecten volgens gegevens van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bedragen in euro) en de UNMAS-databank (bedragen in USD); grote verschillen tussen beide bronnen worden gesignaleerd.

Steun voor promotiewerk en bewustmakingscampagnes: 3.112.021 BEF (77,145 €; 69,276 USD)

  • Bijdrage om de coördinatie van het Belgische netwerk van de ICBL te steunen in samenwerking met HIB; dit is een stijging tegenover de 2.922.044 BEF (64,862 USD) van 2000.

Steun voor de promotie en implementatie van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen: 324.187 € (291,120 USD)

  • voor VERTIC: 38.187 € voor de redactie van de handleiding over rapporteren conform Artikel 7.[32]
  • voor Nicaragua: 13.000 € van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voor assistentie bij de organisatie van de Derde Vergadering van Verdragspartijen .[33]
  • voor regionale VN-centra in Afrika (Lomé) en Latijns-Amerika (Lima): 25.000 € (22,450 USD) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de organisatie van de Derde Vergadering van Verdragspartijen en voor de promotie van het Verdrag in Afrika.
  • om Afrikaanse landen te helpen bij de redactie van hun rapporten conform Artikel 7: 124.000 € (111,352 USD) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
  • voor het Voluntary Trust Fund for Demining van de VN: 124.000 € (111,352 USD) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de implementatie van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen.

Steun voor toezicht op het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen:

  • voor Landmine Monitor: 50.000 € van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.[34]

Steun voor (humanitaire of militaire) ontmijningsoperaties: 1.204.588 € (1,081,720 USD)

  • Cambodja: 388.426 € (348,806 USD). Financiële steun en hulp in natura van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Landsverdediging. Drie ontmijningsexperts zijn sinds 1994 werkzaam als technische adviseurs voor het Cambodian Mine Action Center in het kader van een ontwikkelingsproject. Zo wil men het Cambodjaanse personeel uiteindelijk in staat stellen onafhankelijk te werken.
  • Kosovo: 150.000 € (134,700 USD). Geschatte waarde van de hulp in natura van het Ministerie van Landsverdediging dat drie ontmijningsexperts onder KFOR-mandaat stuurde om samen te werken met lokale ontmijningsorganisaties. Artikel 13 van Geamendeerd Protocol II vermeldt dat in 2001 12 extra bomexperts werkzaam waren in Kosovo en dat de kosten daarvoor gedragen werden door de Belgische strijdkrachten.[35]
  • Kroatië: 90.000 € (80,820 USD). Geschatte waarde van de hulp in natura van het Ministerie van Landsverdediging dat een opleidingsadviseur naar het Demining Mission Project van de West-Europese Unie stuurde.
  • Laos: 570.000 € (511,860 USD). Financiële steun en hulp in natura (een schatting van de waarde is niet beschikbaar) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat onder andere drie ontmijningsexperts naar UXO LAO stuurde om technische bijstand te verlenen aan het personeel bij de ontmijning van de provincie Champassak. Artikel 13 van Geamendeerd Protocol II heeft het over vier experts en stelt dat het project voortgezet wordt tot in 2003.[36]
  • Democratische Republiek Kongo: 369.825 € of 639,200 USD. Geschonken door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Handicap International Belgium in het kader van een ontmijningsproject in Kisangani.[37]
  • UN Coordination Center for Demining: 25.000 € (22,450 USD). Geschonken door het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het beheer van het UN Voluntary Trust Fund for Demining.

Steun voor de bewustmaking rond de mijnenproblematiek en slachtofferhulp:

  • 247.894 € (222,609 USD) voor de speciale oproep van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) eind 1999 in de periode 2000-2005. Het geld diende voor preventie, bewustmaking en hulpverlening aan slachtoffers.

Steun voor slachtofferhulp: 501.238 € (450,112 USD)

• Burundi: hulp voor gehandicapten in Burundi via HIB (fysieke revalidatie en socio-economische reïntegratie): 152.054 € (136,545 USD).

• Cambodja: fysieke revalidatie: 82.532 € (74,114 USD) en socio-economische reïntegratie: 184.235 € (165,443 USD). Beide via HIB.

• Colombia: structurele steun voor de Rei Foundation (revalidatie van gehandicapten, Cartagena) via HIB: 82.417 € (74,010 USD).[38]

Steun voor R&D rond nieuwe opsporings- en ontmijningstechnologieën: 1.536.061 € (1,379,382 USD)

  • HUDEM (HUmanitarian DEMining): 744.000 € (668,112 USD) geschonken door het Ministerie van Landsverdediging en Buitenlandse Zaken, plus hulp in natura.[39]
  • PARADIS -project: 73.000 € (65,554 USD).
  • APOPO -project: 506.891 € (455,188 USD), wat neerkomt op een stijging van de bijdragen van de Ministeries van Landsverdediging en Buitenlandse Zaken.
  • HOPE: 93.000 € (83,514 USD) hulp in natura van het Ministerie van Landsverdediging.
  • Multi Sensor Mine Signature: ongeveer 57.260 € (51,419 USD) geschonken door het Ministerie van Landsverdediging.
  • ITEP: 74.000 € (66,452 USD) van het Ministerie van Landsverdediging.

Research en Development (R&D)[40]

Zoals hierboven vermeld staat, droeg België 1,5 miljoen € bij voor R&D rond mijndetectie- en ontmijningstechnologieën in 2001. Het Landmine Monitor Report 2001 gaf al een beschrijving van de meeste R&D-programma’s, maar hierna volgt meer recente informatie.[41]

HUDEM (Nationaal Project rond Humanitaire Ontmijning): de eerste fase van dit programma wordt afgerond eind 2002. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken noemde HUDEM een groot succes, en verwacht dat de aanvraag om het programma te verlengen met vier jaar zal worden goedgekeurd.

PARADIS (Projet d’Aide à la Planification Rationelle des Opérations de Déminage Fondée sur l’Imagerie Satellitaire): aan dit project werken heel wat organisaties mee. Het doel bestaat erin een elektronisch planning- en follow-upinstrument te creëren dat werkt op basis van satellietbeelden. Er werden evaluatieopdrachten uitgevoerd in april 2001 in Mozambique en in Laos in juni 2001. Het project liep ten einde in oktober 2001.

APOPO (AntiPersoonsmijn- en OntmijningsProductOntwikkeling): dit project onderzoekt het gebruik van “biosensoren” (Afrikaanse ratten) bij humanitaire ontmijningsoperaties en kwam in 2001 in de testfase waarbij op echte mijnenvelden gewerkt werd in Tanzania. Ratten blijken mijnen betrouwbaarder op te sporen dan honden die daartoe getraind werden. In 2002 is er een validatiefase gepland.

HOPE (Hand-held Operational Demining System): heel wat organisaties leveren een bijdrage aan dit project. België staat in voor de ontwikkeling van een efficiëntere mijndetector. De testfase liep in 2001 bij het researchcentrum van de Europese Commissie (EC) in Ispra en in Bosnië en Herzegovina. Begin 2002 werd een demonstratiesysteem getest om na te gaan of het project haalbaar was, maar het leger schatte dat men nog twee tot drie jaar extra en meer financiële middelen nodig heeft om het systeem operationeel te maken.[42]

Multi-Sensor Mine Signature: dit project heeft tot doel een databank met gegevens over mijnen aan te leggen om onderzoekers te helpen met het testen en ontwikkelen van nieuwe mijndetectors. Het project wordt voor de helft gefinancierd door het researchcentrum van de EC en voor de helft door EU-landen. De Belgische Koninklijke Militaire School levert een bijdrage in de vorm van personeel.

ARIS en EUDEM 2: deze netwerken willen het Europese onderzoek naar humanitaire ontmijning versnellen door informatie te verschaffen over de vooruitgang en moeilijkheden bij lopende onderzoeken, over nieuwe technologie, procedures en normalisatierichtlijnen. De Belgische Koninklijke Militaire School neemt deel aan ARIS en de Vrije Universiteit Brussel heeft de leiding over EUDEM 2.

DEMINE: dit project wordt gefinancierd door de EC en heeft tot doel onderzoek te doen naar een rendabele grondpenetratieradar voor humanitaire ontmijning. De Vrije Universiteit van Brussel nam deel aan dit project tot september 2001. Het project loopt ten einde in 2002.

SMART (Spaceborne and Airborne Mined Area Reduction Tools): het project startte in mei 2001 onder de technische leiding van de Belgische Koninklijke Militaire School en wordt beheerd door de Belgische onderneming Trasys Space. Het project richt zich op de verbetering van het algemene onderzoek naar mijnenvelden in Zuid-Oost Europa en verschaft beeldanalisten instrumenten die hen in staat stellen om beelden correct te interpreteren. Het project wordt voortgezet tot in mei 2004.

CLEARFAST: dit nieuwe project ging van start in januari 2001 en onderzoekt de vermindering van gebieden met laag risico gebaseerd op een combinatie van geavanceerde sensortechnologie. Het wordt gesubsidieerd door de EC. Eén van de partners is de Vrije Universiteit van Brussel. Het project loopt tot mei 2003.

ARC: de Vrije Universiteit van Brussel werkt mee aan dit nieuwe project dat van stapel liep in januari 2001. Het beoogt de ontwikkeling, demonstratie en promotie van een nieuw systeem om technisch onderzoek te doen, waarbij een op afstand bestuurde helikopter (camcopter) gecontamineerde zones moet reduceren. De EC financiert het project dat teneinde loopt in december 2003.

Activiteiten van NGO’s

Handicap International Belgium organiseerde op 12 september 2001 een evenement in de Senaat om de lancering van het Landmine Monitor Report 2001 in de schijnwerpers te zetten. Ook de media waren aanwezig, naast heel wat politieke figuren waaronder Armand De Decker, Voorzitter van de Senaat, Olivier Deleuze, Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling en Afgevaardigde Lint.

In 2001 zette Handicap International Belgium[43] zijn bewustmakingscampagne rond de mijnenproblematiek voort, waarbij ook de symbolische blauwe veters niet ontbraken om solidariteit met mijnslachtoffers uit te drukken. Op 5 september 2001 droegen de Belgische spelers in een internationale voetbalmatch tegen Schotland op hun shirts het HI-logo dat eveneens op de kleding van Zijne Majesteit Koning Albert II prijkte. Jonge mijnslachtoffertjes uit Cambodja en Senegal betraden samen met de spelers het veld. Ook het lokale team KFC Wintam droeg blauwe veters bij wedstrijden op 6 en 7 oktober en op 13 en 14 oktober. Op 27 oktober 2001 speelde de Belgische rugbyfederatie een match tegen Zwitserland met blauwe veters.

Op 22 februari 2002 organiseerde HI Belgium zijn Nationale Dag van de Blauwe Veters, een jaarlijkse bewustmakingsdag rond het mijnenprobleem. De Belgische scouts- en gidsenbeweging steunde de campagne op “Thinking Day,” de geboortedag van stichter Lord Baden-Powell. In heel België vonden acties plaats, waarbij gebruik werd gemaakt van bewustmakingsspelen van HI Belgium.

HI organiseerde ook een fototentoonstelling in het Vredeshuis in Gent van 22 februari tot 25 maart 2002. Op de tentoonstelling was authentiek materiaal te zien (mijnen, protheses, enz) en werden audiovisuele verhalen van landmijnslachtoffers afgespeeld. De tentoonstelling kreeg zo’n 260 bezoekers over de vloer en er werden workshops georganiseerd voor acht groepen.

Op 1 maart 2002, de derde verjaardag van de inwerkingtreding van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen, lanceerde HIB een persbericht en schreef het een brief aan alle Brusselse ambassades van Verdragsstaten waarin de ambassadeurs werden aangespoord om meer druk uit te oefenen op niet-Verdragsstaten, in het bijzonder India en Pakistan, opdat ook zij zouden toetreden tot het Verdrag .


[1] Zie Landmine Monitor Report 2000, p. 577.
[2] Verklaring van België namens de Europese Unie (EU) op de Derde Vergadering van Verdragspartijen , Managua, Nicaragua, 18-21 september 2001. Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, IJsland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Turkije onderschreven de verklaring van de EU.
[3] Landmine Monitor notities, Derde Vergaderintg van de Verdragspartijen , Managua, Nicaragua, 18-21 september 2001.
[4] België werd vertegenwoordigd door Permanent Vertegenwoordiger Lint, Stéphane de Loecker, Belgiës Permanente Vertegenwoordiger voor de Verenigde Naties in New York, Damien Angelet en Filip Van der Linden van de Belgische Permanente Vertegenwoordiging voor de Verenigde Naties in Genève, en verschillende ambtenaren van de Ministeries van Landsverdediging, Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking.
[5] E-mail van Damien Angelet, Permanent Afgevaardigde op de Ontwapeningsconferentie van 24 april 2002.
[6] Landmine Monitor notities, meeting van het Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag , Genève, 31 mei 2002.
[7] Rapporten conform Artikel 7 ingediend op 2 mei 1999 voor de periode van 3 december 1997 tot 30 april 1999, ingediend op 15 augustus 1999 voor de periode van 1 mei tot 15 augustus 1999, ingediend op 27 april 2000 voor kalenderjaar 1999, ingediend op 30 april 2001 voor kalenderjaar 2000 en ingediend op 30 april 2002 voor kalenderjaar 2001.
[8] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, p. 2.
[9] Persbericht, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1 maart 2002.
[10] “Voorstel van resolutie betreffende de universele geldigmaking van het Verdrag van Ottawa inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens en betreffende de intersessionele werkzaamheden”, Brussel, 31 januari 2002, index nr. 1748/1, en zoals geamendeerd op 15 mei 2002, index nr. 1748/2.
[11] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2002, p.3.
[12] Vertegenwoordiger Jean Lint, “Mine Action Technologies and the Ottawa Convention”, Belgische Koninklijke Militaire School, Brussel, 18 februari 2002.
[13] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, p. 6; “Overview of Capability Reports”, Reay Group on Mine Action, Working Table III (Security Issues), Stability Pact for South-East Europe, 17 oktober 2001.
[14] CCW, Geamendeerd Protocol II, rapport conform Artikel 13, ingediend op 19 november 2001.
[15] De delegatie stond onder leiding van Ambassadeur Lint. De overige deelnemers waren Danielle Haven, Directeur, Departement Non-Proliferatie en Ontwapening, Ministerie van Buitenlandse Zaken; Damien Angelet, van de Permanente Vertegenwoordiging voor de Verenigde Naties in Genève, luitenant-kolonel Baudoin Briot en majoor Dominique Jones, beiden van het Ministerie van Landsverdediging.
[16] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, p. 5.
[17] Verklaring van België namens de EU op de tweede Toetsingsconferentie, Genève, 11-21 december 2001. (De verklaring werd afgelegd op 11 december 2001, alhoewel het document gedateerd is op 10 december 2001). Bulgarije, Kroatië, Cyprus, de Tsjechische Republiek, Estland, Hongarije, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Zwitserland sloten zich eveneens aan bij de verklaring van de EU.
[18] United Nations, “Conference on Disarmament Hears Statements on Convention for the Prohibition of Anti-Personnel Mines”, persbericht, Genève, 11 september 2001.
[19] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, p. 3-4; gezamenlijke mondelinge vragen van Mirella Minne en Ferdy Willems, commissie voor defensie, kamer van volksvertegenwoordigers, Bulletin van Vragen en Antwoorden ref. QRVA 50 COM 672, 26 februari 2002, p. 3-4.
[20] Voor details over de productie en het transport in het verleden, zie Landmine Monitor Report 1999, p. 540-543, en Landmine Monitor Report 2001, p. 613.
[21] Rapporten conform Artikel 7 ingediend op 2 mei 1999, 15 augustus 1999, 27 april 2000, 30 april 2001, 30 april 2002, formulieren B, D, G.
[22] Rapporten conform Artikel 7 ingediend op 2 mei 1999, 15 augustus 1999, 27 april 2000, 30 april 2001, formulier D, en Landmine Monitor notities, vergadering van het Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van de het Verdrag , Genève, 1 februari 2002.
[23] Landmine Monitor notities van het Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag , Genève, 31 mei 2002.
[24] E-mail van Karl Verdickt, CD&V (christen-democratische partij), 26 april 2002; zie Landmine Monitor Report 2001, p. 613-616 over vroegere ontwikkelingen.
[25] Brief van Handicap International Belgium aan Andre Flahaut, 4 maart 2002.
[26] Brief van Andre Flahaut aan Handicap International Belgium, 9 april 2002. Vrije vertaling van brief in Landmine Monitor.
[27] Interviews met een voormalig officier van SEDEE-DOVO, 2 december 2001, en met een gepensioneerde militaire ingenieur, 30 mei 2001; zie ook de rapporten over Frankrijk en Zwitserland in deze editie van de Landmine Monitor, en Landmine Monitor Report 2001, p. 613-616 en 691-692.
[28] Telefonisch interview met kolonel Briot, SEDEE-DOVO, 14 mei 2002.
[29] “Thumaide: une Mine dans le Jardin” (Thumaide: een mijn in de tuin), Nord Eclair, (uitg. Mons, Borinage) (Franstalige krant), 10 maart 2002. Zie Landmine Monitor Report 2001, p. 616-617, voor informatie over meldingen bij SEDEE-DOVO en mijnincidenten in het verleden.
[30] Het financieringsbeleid voor antimijnacties werd gepubliceerd in Landmine Monitor Report 2001, p. 617. Tenzij hieronder een andere bron vermeld staat, is de informatie in dit deel afkomstig uit: Antwoord op de Vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, dat dezelfde subsidiegegevens bevat als het rapport conform Artikel 7, formulier J, ingediend op 30 april 2002 voor kalenderjaar 2001. In dit rapport wordt de wisselkoers van 29 april 2002 gebruikt: 1 € = 0.898 USD; 1 € = 40,3399 BEF. De gegevens kunnen echter verschillen van de databank van de United Nations Mine Action Service die gegevens over investeringen in antimijnoperaties bevat.
[31] “Annual Donor Report for Belgium: 2001”, Mine Action Investments database, UNMAS, op www.mineaction.org, geconsulteerd op 10 april 2002; UNMAS vermeldt enkel bijdragen in USD; deze bedragen in dollar worden gebruikt in dit rapport.
[32] Antwoord op een vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002, p. 2; e-mail van Angela Woodward, VERTIC, 8 maart 2002; deze uitgavepost staat niet vermeld in het antwoord van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2002 en evenmin in de UNMAS-databank voor investeringen in antimijnacties.
[33] De bijdrage van 13.000 € voor de Nicaraguaanse regering staat in de UNMAS-databank vermeld als 13,000 USD.
[34] De bijdrage van 50.000 € voor Landmine Monitor staat vermeld in de UNMAS-databank als 50,000 USD.
[35] Rapport conform Artikel 13 van Geamendeerd Protocol II, 19 november 2001, formulier E.
[36] Ibid.
[37] Er worden twee volkomen verschillende bedragen opgegeven voor de financiering van dit project in 2001, respectievelijk door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (369.825 €) en UNMAS (639,200 USD).
[38] Interview met Jerome Ruelle, Financieel Directeur, HIB, 2 augustus 2002. “Plan d’Action 2001. Lutte contre le handicap dans les pays en développement”, HIB, september 2000.
[39] Voor dit project in 2001 worden twee volkomen verschillende subsidiebedragen opgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (744.000 €) en UNMAS (310,025 USD).
[40] Antwoord op de vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 28 maart 2001, p. 10-13, Rapport conform Artikel 13 van Geamendeerd Protocol II, 19 november 2001, formulier E, en rapport conform Artikel 7 ingediend op 30 april 2002 voor kalenderjaar 2001, formulier J.
[41] Zie Landmine Monitor Report 2001, p. 619-620, voor beschrijvingen van ITEP, HUDEM, PARADIS, APOPO, HOPE, Multi-Sensor Mine Signature en ARIS.
[42] Informatie verstrekt door het Belgische leger in juni 2002, uit een e-mail van Koen Baetens, HI Belgium, Brussel, 19 juni 2002.
[43] www.handicapinternational.be.

Top