Belangrijkste ontwikkelingen sedert mei 2002: België speelt nog
steeds een toonaangevende rol bij de promotie, de wereldwijde verbreiding en de
volledige implementatie van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen (Mine Ban
Treaty). De Belgische Ambassadeur Jean Lint trad op als Voorzitter van de Vierde
Vergadering van Verdragspartijen en als Voorzitter van het
Coördinatiecomité van september 2002 tot september 2003. België
fungeerde eveneens als medevoorzitter van het Permanent Comité voor
Ontmijning van september 2002 tot september 2003. Op 12 en 13 november 2002
verwelkomde België Afrikaanse landen op een seminarie in Brussel rond de
transparantie bedoeld in artikel 7 van het verdrag. België droeg in 2002
4,7 miljoen (4,5 miljoen USD) bij tot ontmijningsacties, onderzoek en
ontwikkeling inbegrepen, wat neerkomt op een significante stijging tegenover
2001.
Verdrag voor een Verbod op Landmijnen
Op 3 december 1997 ondertekende België het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen. Een jaar later, op 4 september 1998, werd het verdrag geratificeerd
waardoor België een Verdragspartij werd op 1 maart 1999.
België zette zijn productie van antipersoonsmijnen stop in 1990 en
verbood hun transport vanaf 1993. In 1995 was België het eerste land dat
een wet goedkeurde om antipersoonsmijnen te verbieden. In september 1997 werden
de laatste voorraden vernietigd.
Ambassadeur Jean Lint, Belgiës Permanente Vertegenwoordiger op de
Ontwapeningsconferentie, leidde de Vierde Vergadering van Verdragspartijen in
september 2002. Vervolgens zat hij het Coördinatiecomité voor van
september 2002 tot september 2003 waarbij hij instond voor het werkprogramma dat
tussen de zittingen liep. Het Actieprogramma van de Voorzitter werd
bekendgemaakt op de Vierde Vergadering van de Verdragspartijen en focust op de
fundamentele humanitaire doelstellingen van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen.[1] Prinses Astrid van
België was aanwezig op deze Vierde Vergadering van Verdragspartijen.
Ambassadeur Marc Baptist van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaf een
overzicht van Belgiës inspanningen om het verdrag wereldwijd en volledig te
implementeren, waarbij hij aanstipte dat België 14 keer diplomatieke
stappen ondernam om landen aan te sporen het verdrag te onderschrijven. Ook de
nieuwe leden van de Europese Unie (EU) werden
aangesproken.[2]
De interdepartementele werkgroep, die verschillende ministeries en andere
belangengroepen samenbrengt, ondernam zelf herhaaldelijk stappen via Belgische
ambassades in het buitenland, met name in toekomstige EU-lidstaten, Turkije en
een aantal Centraal-Afrikaanse
landen.[3] België is niet alleen
een actief lid van de Contactgroep voor de Wereldwijde Verbreiding en de
Contactgroep voor de Mobilisering van de Middelen, maar zetelt ook als
Voorzitter in de Contactgroep voor de opmaak van transparante rapporten conform
artikel 7 en de nationale implementatiemaatregelen conform artikel 9.
België fungeerde als medevoorzitter van het Permanent Comité voor
Ontmijning, Bewustmaking (Mine Risk Education) en Mine Action Technologie van
september 2002 tot september 2003 en nam telkens deel aan de vergaderingen van
de Permanente Comités in februari en mei 2003. Ambassadeur Lint lanceerde
een nieuw systeem waarbij bemijnde Verdragspartijen verslag uitbrengen over hun
“4P’s” (Problems, Plans, Progress en Priorities ofwel
problemen, plannen, vooruitgang en prioriteiten). Dankzij dit systeem waren de
presentaties op de tussentijdse vergaderingen van februari en mei inhoudelijk
relevanter en doelgerichter. Ook bemijnde Verdragspartijen pasten de
“4P-aanpak” met succes toe in het Permanent Comité voor
Slachtofferhulp en Socio-economische reïntegratie.
België diende zijn transparantierapport voor het jaar 2002 in op 30
april 2003, zoals artikel 7 het stipuleert. Het rapport, Belgiës zesde,
omvat vrijwillig formulier J met details over de financiering van
antimijncampagnes.[4]
Namens België, Nicaragua en Thailand (de vorige, huidige en toekomstige
voorzitters van de Vergadering van Verdragspartijen) legde Ambassadeur Lint op
16 oktober 2002 het resolutievoorstel voor dat de Algemene Vergadering van de VN
formuleerde om de verbreiding en implementatie van het Verdrag voor een Verbod
op Landmijnen te ondersteunen. Hij loofde de openheid en bereidheid tot
samenwerking tussen bemijnde en niet-bemijnde landen en NGO’s om de
humanitaire doelstellingen van het verdrag te
realiseren.[5] België stemde
vóór AVVN-resolutie 57/74 op 22 november 2002.
Op de Ontwapeningsconferentie van 20 maart 2003 uitte Ambassadeur Lint, in
het kader van het conflict in Irak, zijn vertrouwen dat de Verdragspartijen het
Verdrag voor een Verbod op Landmijnen zouden naleven. Hij riep landen die het
verdrag niet onderschreven op om zich te houden aan de internationale norm die
het verdrag formuleert en af te zien van het gebruik van antipersoonsmijnen,
gezien hun desastreuze humanitaire
impact.[6]
België trad toe tot de Conventie betreffende Conventionele Wapens en
haar Geamendeerde Protocol II en nam deel aan de Vierde Jaarlijkse Conferentie
van Verdragspartijen van het Protocol in december 2002. Overeenkomstig artikel
13 van het Protocol werd op 12 december 2002 een jaarverslag ingediend voor de
periode van 15 oktober 2001 tot 15 oktober 2002.
België diende zijn jaarverslag over landmijnen in bij de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa op 9 december 2002. Daaruit blijkt in
welke mate België betrokken is bij het proces.
Op 12-13 november 2002 trad België in Brussel op als gastheer van een
seminarie voor Afrikaanse landen over de transparantie bedoeld in artikel 7 van
het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Het seminarie werd geopend door
Minister van Buitenlandse Zaken en Vice-Premier Louis Michel die Afrika en in
het bijzonder de regio van de Grote Meren zijn steun betuigde namens
België.[7] Op het seminarie
kwamen Angola, Burkina Faso, Burundi, Kongo-Brazzaville, Rwanda, Tanzania en de
Francophonie aan het woord. Voorts waren ook Oostenrijk, België (met
inbegrip van de Koninklijke Militaire Academie), Canada, Denemarken, de Europese
Commissie, Nederland, het Internationale Comité van het Rode Kruis
(ICRK), de ICBL, Handicap International Belgium en een aantal andere NGO’s
aanwezig.
Ambassadeur Lint werd dit jaar in zijn hoedanigheid van Voorzitter van de
Vierde Vergadering van Verdragspartijen uitgenodigd op internationale
conferenties rond het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en over het probleem
van de antipersoonsmijnen.
Op 4-5 november 2002 woonde Ambassadeur Lint in Moskou een regionale
conferentie bij voor het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, die was
georganiseerd door het ICRK. Ambassadeur Lint leidde verscheidene delen van deze
conferentie over landmijnen en explosieve oorlogsrestanten. Van 29 november tot
1 december 2002 nam Ambassadeur Lint deel aan het “Symposium on the Fifth
Anniversary of the Mine Ban Convention” georganiseerd in Ottawa door de
Canadese regering. In zijn speech belichtte hij waarom het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen en het Ottawa-proces zo’n succes kennen en hij
onderstreepte het belangrijke werk van de ICBL en het ICRK, naast de rol van de
publieke opinie.
Op 1 maart 2003 sprak Afgevaardigde Lint in Warschau op de conferentie
“Landmines–The Deadly Legacy,” die werd georganiseerd door het
Poolse Rode Kruis. Hij spoorde Polen aan om het verdrag te ratificeren en toonde
zich “optimistisch dat Polen zich weldra bij de rest van Europa zal voegen
en het overgrote deel van deze wereld ...en dat er geluisterd zal worden naar de
oproep van burgers en maatschappelijke
organisaties.”[8] Op 26 april
2003 sprak Ambassadeur Lint op de eerste landmijnconferentie die ooit in Turkije
werd gehouden, “Antipersonnel Mines in Turkey and Worldwide”, die
werd georganiseerd door twee Turkse NGO’s. Ambassadeur Lint woonde ook
conferenties bij in Cambodja en Peru om de wereldwijde verbreiding en de
volledige implementatie van het Verdrag te promoten.
Ambassadeur Lint had als Voorzitter een gesprek met alle relevante partners
op 31 januari en 12 mei 2003 om de eerste Herzieningsconferentie voor te
bereiden. Op basis van de gespreksresultaten, die door de Verdragsstaten in
september 2003 voorgelegd worden op de Vijfde Vergadering van Verdragspartijen
in het Thaise Bangkok, kan men dan beslissingen nemen.
Gezamenlijke militaire operaties en “assisteren”
Op de vergaderingen van het Permanent Comité in februari 2003
bevestigde België dat de Belgische strijdkrachten, bij gezamenlijke
militaire operaties met landen die geen Verdragsstaten zijn, gebonden zijn door
de nationale wetgeving. Deze wetgeving verbiedt elke actie die leidt tot het
gebruik van antipersoonsmijnen. Dit beleid geldt als een strikter verbod dan wat
het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen
voorschrijft.[9]
Opslag
Een bron in het Ministerie van Defensie bevestigde de Landmine Monitor dat
België geen Claymore-mijnen
bezit.[10]
Mijnen behouden krachtens artikel 3
België behield oorspronkelijk 6.240 antipersoonsmijnen (type MB 35 Bg)
voor doeleinden die toegelaten zijn overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag
voor een Verbod op Landmijnen. Deze hoeveelheid werd sedertdien jaarlijks
gereduceerd. Volgens het recentste rapport conform artikel 7 werden er 293
mijnen gebruikt voor trainingsdoeleinden in 2002 en blijven er 4.806 mijnen
over.[11] België meldde dat er
158 mijnen gebruikt werden op geniescholen om ontmijningspersoneel op te leiden
en om strijdkrachten met mijnen te leren omgaan; 135 mijnen dienden om in
genietroepen ontmijningsexperts te
trainen.[12]
Op de vergaderingen van het Permanent Comité in mei 2003 steunde
België de visie dat “het absoluut noodzakelijke minimum” te
behouden mijnen in de honderden of duizenden kan lopen, maar geen tienduizenden.
België spoorde de Verdragspartijen ook aan om uitvoerig verslag te doen
over de doeleinden waarvoor ze mijnen behouden, zoals België dat zelf ook
doet.[13]
Antitankmijnen met gevoelige ontstekingsmechanismen en
antihanteerbaarheidsmechanismen
In mei 2002 verklaarde België dat zijn leger had vastgesteld dat al zijn
types antitankmijnen toegelaten zijn “zowel naar de letter als naar de
geest” van het verdrag.[14]
Wat de CCW betreft, verschafte België geen gegevens over antitankmijnen met
gevoelige ontstekingsmechanismen in het kader van het
informatie-uitwisselingsinitiatief van Duitsland, aangezien Belgische
antitankmijnen in het buitenland geproduceerd zijn en de producenten beter
geplaatst zijn om informatie te
verstrekken.[15]
Hulp bij antimijnacties
In zijn recentste rapport conform artikel 7 stelt België dat de
financiering van antimijnacties één van de uitdagingen zal worden
in de komende jaren. De noden van landen met een mijnenprobleem overstijgen de
beschikbare middelen: “Landen met een mijnenprobleem en donorlanden moeten
er ten minste voor zorgen dat de beschikbare middelen zo goed mogelijk gebruikt
worden. Dat alleen zal echter niet volstaan.” Donorlanden zullen op zoek
moeten gaan naar innovatieve methodes om fondsen te werven en prioriteiten
moeten stellen. Bemijnde landen moeten ook zelf middelen
mobiliseren.[16]
In 2002 nam België het Voorzitterschap van de Mine Action Support Group
waar en bracht werkbezoeken aan Afghanistan, Angola, de Democratische Republiek
Kongo, Eritrea, Ethiopië en Zuid-Afrika.
De middelen die België vrijmaakt voor antimijnacties stegen aanzienlijk
in 2002. België rapporteert dat het in 2002 een bijdrage van 3.655.533
€ leverde voor
antimijnacties.[17] Landmine Monitor
maakt gewag van nog eens 174.572 € voor ICBL, HI Belgium en het UN
Voluntary Trust Fund, naast 908.000 € extra die werden uitgegeven aan
onderzoek en ontwikkeling van mijndetectie- en ontmijningstechnologie. Dat
brengt België op een totaal van 4.738.105 € (4,5 miljoen USD).
In 2001 financierde België antimijnacties voor 2.115.445 € en
besteedde 1.536.061 € aan onderzoek en ontwikkeling.
Tot zijn prioriteiten rekent België Afghanistan, Cambodja, de
Democratische Republiek Kongo, Laos en, thematisch gezien, ontmijning,
slachtofferhulp en technologieoverdracht. De regering verschafte de volgende
informatie:[18]
Afghanistan – 587.615 € (558.234 USD), waarvan 362.615 €
naar HIB ging voor de opruiming van UXO’s (unexploded ordnance of
niet-ontplofte munitie, UXO) en capaciteitsopbouw, en 225.000 € naar
UNMAS voor een databanksysteem;
Cambodja – 399.216 € (379.255 USD) ging naar het Ministerie van
Defensie voor technische assistentie bij ontmijningsoperaties van het Mine
Action Center;
Laos – 562.135 € (534.028 USD) werd overgemaakt aan het
Ministerie van Defensie voor vier ontmijnings- en kwaliteitsadviseurs voor de
ontmijningsacties in Champassak van het Mine Action Center;
Democratische Republiek Kongo – 1,5 miljoen € (1,425 miljoen
USD) ging naar HI Belgium voor technische assistentie bij ontmijning en
bewustmakingscampagnes rond het mijnenrisico;
Research en Development – 598.652 € (568.719 USD) voor het
APOPO-project; en
Geneva International Center for Humanitarian Demining – 9.915 €
(9.419 USD) voor de Implementation Support Unit.
Voorts meldt Landmine Monitor dat de Belgische regering in 2002 de
volgende middelen besteedde aan antimijnacties in 2002:
Afghanistan – 22.634 € (21.502 USD) via het UN Voluntary Trust
Fund for Assistance in Mine
Action;[19]
HI Belgium – 102.360 € (97.242 USD) voor advocacy en
bewustmakingscampagnes; en
ICBL – 49.578 € (47.099 USD) voor de Landmine
Monitor.
Extra fondsen voor onderzoek en ontwikkeling in 2002: 744.000 €
(706.800 USD) voor het HUDEM-project; 90.000 € (85.500 USD) voor het
PARADIS-project; en 74.000 € (70.300 USD) voor het International Test and
Evaluation Program (ITEP). Deze fondsen waren afkomstig van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken en Defensie en omvatten hulp in
natura.[20]
Wat slachtofferhulp betreft, rapporteert België dat in 2001 zo’n
34 procent van zijn fondsen naar programma’s voor slachtofferhulp
ging.[21] Voor 2002 werden geen
vergelijkbare cijfers doorgegeven. Tal van Belgische projecten voor personen met
een handicap richten zich eveneens tot mijnslachtoffers, maar deze hulp
kwantificeren is moeilijk:
Burundi – 95.191 € (90.431 USD) ging naar HI Belgium om personen
met een handicap te helpen;
Cambodja – 214.180 € (203.471 USD) ging naar HI Belgium voor
fysieke revalidatie en economische reïntegratie;
Colombia – 23.798 € (22.608 USD) ging via HI Belgium naar de Rei
Foundation voor structurele
steun.[22]
Activiteiten van NGO’s
HI Belgium lanceerde het Landmine Monitor Report 2002 op het
NAVO-hoofdkwartier in Brussel op 13 september 2002 en zette de belangrijkste
bevindingen uiteen. Op 16 oktober 2002, brieften Landmine Monitor en HI Belgium
de Euro-Atlantische Partnerschap Raad (EAPC) over de belangrijkste bevindingen
van het rapport, eveneens op het NAVO-hoofdkwartier. Alle 46 landen van de EAPC
waren vertegenwoordigd op de vergadering die werd voorgezeten door de
Secretaris-Generaal van de NAVO, Lord Robertson.
Op 1 maart 2003 bracht HI Belgium, om de verjaardag van de inwerkingtreding
van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen te vieren, een bezoek aan de
Brusselse ambassades van een aantal landen die het verdrag nog niet
onderschreven, waaronder Wit-Rusland, Estland, Letland, Litouwen, Servië en
Montenegro, Turkije en de VS. Intussen ratificeerde Litouwen het verdrag. Ook
Tadzjikistan kreeg een bezoek omdat het zijn rapport conform artikel 7 niet
indiende.
HI Belgium nam deel aan de DerdeWereldMeerdaagse in Brasschaat op 13-18
januari 2003. Zo’n 2.000 studenten woonden de workshops bij en HI Belgium
zette uiteen waarom het belangrijk is dat we mijnslachtoffers blijven steunen en
deelde blauwe veters uit om mijnslachtoffers solidariteit te betuigen. Op 21 en
27 februari 2003 legde HI Belgium zich toe op educatieve schoolprojecten en
geldinzamelingsacties in Antwerpen.
Probleem van de landmijnen/UXO’s, slachtoffers
Op 27 juli 2003 werd een antitankmijn uit de Tweede Wereldoorlog gevonden op
het strand van Blankenberge. Volgens de ontmijningsexperts bevatte ze nog
explosieven.[23]
In 2002 liepen bij de ontmijningsdienst DOVO-SEDEE 3.229 meldingen binnen van
niet-ontplofte munitie en verzamelde SEDEE-DOVO 291 ton
UXO’s.[24]
Op 19 december 2002 raakte een lokale ontmijner die voor HI Belgium werkte
vlakbij Kisangani in de Democratische Republiek Kongo, gewond door een
mijn.[25]
[1] “President’s Action
Program,” vierde Vergadering van Verdragspartijen, Genève, 16-20
september 2002. [2] Verklaring van
België, vierde Vergadering van Verdragspartijen, Genève, 16-20
september 2002. [3] E-mail van Paul Huynen,
Ministerie van Buitenlandse Zaken, 13 juni
2002. [4] Rapport s conform artikel 7
ingediend op 30 april 2003 (voor kalenderjaar 2002), 30 april 2002 (voor
kalenderjaar 2001), 30 april 2001 (voor kalenderjaar 2000), 27 april 2000 (voor
kalenderjaar 1999), 15 augustus 1999 (voor de periode van 1 mei-15 augustus
1999) en 2 mei 1999 (voor de periode van 3 december 1997-30 april
1999). [5] “Statement on Resolution
entitled ‘Implementation of the Convention on the Prohibition of the Use,
Stockpiling, Production and Transfer of Anti-personnel Mines and on Their
Destruction’,” First Committee, Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties, New York, 16 oktober 2002.
[6] “President of Fourth Meeting of
States Parties to Mine-Ban Treaty Urges States to Respect the Mine Ban during
Conflicts,” Ontwapeningsconferentie, Genève, 20 maart
2003. [7] “Mot d’introduction de
Monsieur Louis Michel,” Seminar on the Application of the Ottawa
Convention’s Article 7 in Africa, Brussel 12-13 november; Landmine
Monitor. [8] Verklaring van de Belgische
Ambassadeur Lint, “Landmines–deadly legacy, 5 Years After Adoption
of the Ottawa Treaty,” Warschau, 1 maart
2003. [9] Verklaring van België,
Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag,
Genève, 7 februari 2003 (Landmine
Monitor). [10] Interview met een ambtenaar
van het Ministerie van Defensie, Genève, 13 mei
2003. [11] Rapport conform artikel 7,
formulier D, 30 april 2003. [12] Rapport
conform artikel 7, formulier G, 30 april
2003. [13] Verklaring van België,
Permanent Comité voor het Statuut en de Algemene Werking van het Verdrag,
Genève, 16 mei 2003 (Landmine
Monitor). [14] Ibid., 31 mei 2002 (Landmine
Monitor). [15] Ibid., 7 februari 2003
(Landmine Monitor). [16] Rapport conform
artikel 7, formulier J, 30 april 2003; antwoord op de vragenlijst van Landmine
Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 4 april 2003. Voor het beleid rond
de financiering van antimijnacties, zie Landmine Monitor Report 2001, p.
617. [17] Informatie verstrekt door het
Ministerie van Buitenlandse Zaken; rapport conform artikel 7, formulier J, 30
april 2003. Wisselkoers gehanteerd in het rapport: 1 € = 0,95 USD. Federal
Reserve, “List of Exchange Rates (Annual),” 6 januari
2003. [18] Rapport conform artikel 7,
formulier J, 30 april 2003. [19] Mine
Action Support Group, “UNMAS Update” in “Newsletter: December
2002,” p. 10. [20] Antwoord op de
vragenlijst van Landmine Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 4 april
2003. Een beschrijving van deze research- en developmentprojecten vindt men in
het Landmine Monitor Report 2001, pp. 619-620, en het Landmine Monitor Report
2002, pp. 109-110. [21] Rapport conform
artikel 7, formulier J, 30 april 2003; antwoord op de vragenlijst van Landmine
Monitor, Ministerie van Buitenlandse Zaken (niet
gedateerd). [22] HI Belgium, “Plan
d’action 2002. Lutte contre le handicap dans les pays en
développement,” september
2001. [23] “Une mine près de
l’estacade de Blankenberghe,” Belga Press Agency (Le Soir), 27 juli
2003. [24] Telefoongesprek met Adjudant
Francois De Coster, DOVO-SEDEE, 3 juni
2003. [25] E-mail van Simon Bokongo,
researcher voor Landmine Monitor in de Democratische Republiek Congo, 22
december 2002.