Landmine Monitor-Rapport 2003: naar een mijnenvrije wereld
Belangrijkste bevindingen
Uit de overvloedige informatie in het Landmine Monitor Report 2003
blijkt overduidelijk dat het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en de
antimijnbeweging in het algemeen met rasse schreden vooruitgang boeken in de
strijd tegen antipersoonsmijnen. Wereldwijd nemen de inspanningen toe om levens
en ledematen te redden. Toch blijven de uitdagingen aanzienlijk.
De verslagperiode voor het Landmine Monitor Report 2003 gaat van mei
2002 tot mei 2003. Redacteurs hebben – waar mogelijk – belangrijke
informatie toegevoegd in juni en juli 2003. Statistieken voor mine action en
landmijnslachtoffers worden gewoonlijk gegeven voor het kalenderjaar 2002.
+ Algemene internationale verwerping van antipersoonsmijnen
Op 31 juli 2003 telde het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen in totaal 134
Verdragsstaten. Nog eens 13 andere landen ondertekenden het verdrag zonder het
al te ratificeren. Dat komt neer op meer dan drie vierde van alle naties ter
wereld. Sinds het laatste Landmine Monitor-rapport sloten nog eens negen landen
zich bij het verdrag aan, waaronder Afghanistan en Cyprus, twee bemijnde landen.
Regeringen van andere landen zetten significante stappen in de richting van
toetreding en staan op het punt om te ratificeren of toe te treden.
- Wereldwijde verbreiding: een uitdaging
Zevenenveertig landen met een gezamenlijke voorraad van zo’n 200
miljoen antipersoonsmijnen houden zich nog steeds afzijdig van het Verdrag voor
een Verbod op Landmijnen. Daarbij horen drie van de vijf permanente leden van de
VN-veiligheidsraad (China, Rusland en de Verenigde Staten), het overgrote deel
van het Midden-Oosten, de meeste voormalige Sovjetrepublieken en vele Aziatische
landen.
+ Minder regeringen gebruiken antipersoonsmijnen
In deze verslagperiode (sinds mei 2002) gebruikten minstens zes regeringen
antipersoonsmijnen, in vergelijking met zeker negen regeringen in het
Landmine Monitor Report 2002 en zeker 13 regeringen in het Landmine
Monitor Report 2001. Sinds juli 2003 maakten slechts twee staten —
Myanmar en Rusland — gebruik van antipersoonsmijnen op regelmatige basis.
De regeringen van Afghanistan, Angola en Sri Lanka gebruikten antipersoonsmijnen
in de vorige verslagperiode, maar niet in de lopende periode. Zoals Afghanistan
sloot Angola zich onlangs aan bij het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen.
- Mogelijk gebruik van antipersoonsmijnen door landen die het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen ondertekenden
Landmine Monitor kan niet met zekerheid zeggen dat één van de
13 landen die het verdrag ondertekenden (maar nog niet ratificeerden)
antipersoonsmijnen gebruikten in deze verslagperiode. Toch kreeg Landmine
Monitor steeds sterkere aanwijzingen dat het Burundese leger antipersoonsmijnen
gebruikt. Er rijzen ook ernstige beschuldigingen van mijngebruik tegen
regeringstroepen in Soedan. Beide regeringen ontkennen dat ze mijnen leggen.
- Nieuw en voortgezet gebruik door regeringen
De enige regering die toegevoegd moet worden aan de lijst van mijngebruikers
is de Iraakse. In de aanloop naar en gedurende het Iraakse conflict in 2003
gebruikten Saddam Hoesseins strijdkrachten immers antipersoonsmijnen. De
regeringen van Indië, Pakistan, Nepal en Rusland gaven toe
antipersoonsmijnen gebruikt te hebben in deze verslagperiode. Voorts is het
duidelijk dat regeringstroepen in Myanmar (Birma) mijnen bleven leggen. Er
bestaan geloofwaardige rapporten over mijngebruik door Georgië, maar de
regering ontkent dit.
In minstens elf landen gebruikten oppositiegroeperingen antipersoonsmijnen:
Birma, Burundi, Colombia, de Democratische Republiek Kongo, Georgië
(Abchazische strijdkrachten), Indië, Nepal, de Filippijnen, Rusland
(Tsjetsjeense strijdkrachten), Somalië en Soedan. In de vorige
verslagperiode gebruikten in minstens veertien landen rebelgroepen nog
landmijnen.
+ Verbintenissen van rebelgroepen
In deze verslagperiode ondertekenden twee groeperingen in Iraaks Koerdistan
en 15 facties in Somalië de Geneva Call Deed of Commitment voor
rebelgroepen. Daarmee verklaarden ze zich bereid een volledig verbod op
antipersoonsmijnen in te voeren.
+ De productie daalt
Minstens 36 landen zetten hun productie van antipersoonsmijnen stop,
waaronder dertig Verdragsstaten van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en
zes landen die geen lid zijn van het verdrag (Finland, Griekenland, Israël,
Polen, Servië en Montenegro, en Turkije). Taiwan beëindigde zijn
productie eveneens. In heel wat landen die nooit formeel stopten, lijkt er al
enkele jaren geen productie meer te bestaan, zoals in de VS (sinds 1997),
Zuid-Korea en Egypte. Rusland verklaarde dat het de voorbije acht jaar zijn
meest gangbare springmijn (PMN-serie) en zijn PFM-1 vlindermijnen niet
produceerde.
- De productie gaat voort
Landmine Monitor vermeldt vijftien landen die antipersoonsmijnen produceren,
hoewel niet geweten is hoeveel landen er actief mijnen produceerden in deze
verslagperiode. Nepal gaf voor de eerste keer toe dat het antipersoonsmijnen
produceert. Daardoor steeg de lijst van producenten voor het eerst sinds
Landmine Monitor startte met de inventarisering in 1999.
+ Een de facto wereldwijd verbod op de handel in antipersoonsmijnen
De wereldhandel in antipersoonsmijnen daalde tot een uiterst laag niveau van
illegale en niet erkende handel. Er zijn geen gevallen bekend van handel in
antipersoonsmijnen aangezien het wereldwijde handelsverbod goed standhield.
Verscheidene landen die geen lid zijn van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen vernieuwden of verruimden hun verbod op de export van
antipersoonsmijnen formeel, waaronder Wit-Rusland, China, Israël, Polen,
Rusland, Singapore, Zuid-Korea, Turkije en de VS.
+ Miljoenen opgeslagen antipersoonsmijnen werden vernietigd
Zo’n vier miljoen opgeslagen antipersoonsmijnen werden vernietigd sinds
het vorige Landmine Monitor-rapport, waardoor het totaal van de jongste jaren op
meer dan 50 miljoen komt. Nog eens achttien Verdragsstaten van het Verdrag voor
een Verbod op Landmijnen meldden dat ze hun voorraden volledig vernietigden,
waarvoor ze bijna 10,8 miljoen mijnen onschadelijk maakten: Brazilië,
Tsjaad, Kroatië, Djibouti, El Salvador, Italië, Japan, Jordanië,
Macedonië, Moldavië, Mozambique, Nederland, Nicaragua, Portugal,
Slovenië, Thailand, Turkmenistan en Oeganda. Twaalf andere Verdragsstaten
vernietigen momenteel hun voorraden. Op één grote uitzondering na
lijkt het erop dat de Verdragsstaten zich houden aan hun respectieve, vierjarige
deadlines, die verliepen op 1 maart 2003, om hun voorraden antipersoonsmijnen te
vernietigen.
- Turkmenistan
Turkmenistan meldde dat het zijn voorraden volledig vernietigd had toen zijn
deadline verstreek op 1 maart 2003. Daarvoor werden bijna 700.000 mijnen
vernietigd in achttien maanden tijd. Toch rapporteerde het land dat het 69.200
mijnen wil behouden voor trainingsdoeleinden. ICBL is van mening dat 69.200
mijnen een onaanvaardbaar en dus illegaal hoog aantal is dat overduidelijk niet
overeenstemt met “het absoluut noodzakelijke minimum” waarover het
verdrag het heeft. ICBL zette zijn standpunt uiteen dat Turkmenistan, door een
dergelijk groot mijnenbestand te behouden, zijn voorraden niet volledig
vernietigde en daarom in overtreding is met een essentiële verplichting van
het verdrag.
+ Voorraadvernietiging door landen die geen lid zijn van het verdrag
Rusland rapporteerde voor de eerste keer dat het meer dan 16,8 miljoen
opgeslagen antipersoonsmijnen vernietigde tussen 1996 en 2002, waarvan 638.427
in 2002. Voordien meldde Rusland al de vernietiging van ongeveer 1 miljoen
antipersoonsmijnen. Oekraïne, dat het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen
ondertekende, voltooide de vernietiging van om en bij de 405.000 mijnen tussen
juli 2002 en mei 2003. Om zijn steun te betuigen aan het Verdrag voor een Verbod
op Landmijnen vernietigde Wit-Rusland, dat het verdrag niet ondertekende, 22.963
PMN-2 antipersoonsmijnen in 2002.
- Landen die geen Verdragsstaten zijn, bezitten voorraden met miljoenen
mijnen
Landmine Monitor schat dat er momenteel ongeveer 200 à 215 miljoen
antipersoonsmijnen opgeslagen liggen bij 78 landen. Al deze mijnen, behalve
zo’n 10 miljoen stuks, behoren toe aan landen die het verdrag niet
ondertekenden waaronder China (geschat op 110 miljoen), Rusland (geschat op 50
miljoen), de VS (10,4 miljoen), Pakistan (geschat op 6 miljoen), Indië
(geschat op 4-5 miljoen), Wit-Rusland (4,5 miljoen) en Zuid-Korea (2 miljoen).
- Er is niet voldaan aan de verplichting om transparant te rapporteren
Vijftien Verdragsstaten hebben geen transparant rapport ingediend zoals
gevraagd in artikel 7 van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen, waaronder
Angola, Eritrea, Guinee, Liberia, Namibië, Nigeria, Sierra Leone en
Suriname. Deze landen hebben evenmin officieel bevestigd of ze al dan niet een
voorraad antipersoonsmijnen in hun bezit hebben en of ze voldoen aan de
vernietigingsvoorwaarden.
+ Vrijwillige transparante rapportering door niet-verdragslanden
In deze verslagperiode dienden Letland en Polen vrijwillig transparante
rapporten conform artikel 7 in met gegevens over hun voorraden
antipersoonsmijnen. Ook Griekenland gaf voor de eerste keer gegevens vrij over
zijn voorraden. Deze stappen volgden nadat Wit-Rusland, Litouwen en
Oekraïne het voorbeeld gaven.
+ De financiering voor antimijnacties neemt toe
De fondsen voor antimijnacties liepen in totaal op tot meer dan 1,7 miljard
USD sinds 1992, waarvan 1,2 miljard USD binnenliep sinds het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen beschikbaar was voor ondertekening in 1997. Voor 2002
tekende Landmine Monitor een bedrag op van 309 miljoen USD dat geschonken werd
voor antimijnacties door meer dan 23 landen, wat neerkomt op een stijging van 30
procent in vergelijking met vorig jaar. In 2001 meldde Landmine Monitor dat de
wereldwijde financiering van antimijnacties stagneerde. Partners die hun
antimijnbijdragen optrokken in 2002 omvatten Japan (49,4 miljoen USD), de
Europese Commissie (38,7 miljoen USD), Noorwegen (25,2 miljoen USD), Duitsland
(19,4 miljoen USD) en Nederland (16 miljoen USD). Ook in Australië,
Oostenrijk, België, Frankrijk, Italië en Zwitserland stegen de
uitgaven. Griekenland en China, die het verdrag niet onderschreven, dreven hun
steun eveneens fors op. Eén schenker, Japan, is verantwoordelijk voor
meer dan de helft van de fondsenstijging in 2002.
- Sommige landen geven minder voor antimijnacties
Vier van de grootste schenkers besteden minder aan antimijnacties: de
Verenigde Staten (5,5 miljoen USD minder); Denemarken (3,8 miljoen USD
minder); Zweden (2,6 miljoen USD minder) en het Verenigd Koninkrijk (1,4 miljoen
USD minder).
+ De uitgaven gaan in stijgende lijn
Bij de bemijde landen zien we in 2002 dat de antimijnuitgaven vooral in
stijgende lijn gingen in Afghanistan (stijging van 50 miljoen USD), Vietnam (12
miljoen USD), Angola (7,7 miljoen USD), Cambodja (6,3 miljoen) en Sri Lanka
(zo’n 5,5 miljoen). Bij de belangrijkste steuntrekkers werden geen
significante dalingen opgemerkt, behalve zoals verwacht in Kosovo.
- Meer fondsen nodig
Meer dan twee derde van de fondsenstijging in 2002 ging naar
één enkel land: Afghanistan. In de toekomst zijn er nog meer
antimijnfondsen nodig om het landmijnenprobleem wereldwijd aan te pakken en om
Verdragsstaten van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen in staat te stellen
hun tienjarige ontmijningsdeadlines te halen.
+ Antimijnprogramma’s nemen toe
Bemijnde landen gingen steeds vaker over tot georganiseerde ontmijningsacties
in 2002 en de ontmijnde oppervlakte steeg aanzienlijk in vele landen. Landmine
Monitor stelde vast dat aan humanitaire ontmijning werd gedaan in minstens 35
landen en maakt gewag van beperkte ontmijning in 32 landen. Costa Rica
verklaarde zichzelf mijnenvrij in december 2002. Dankzij vredesovereenkomsten en
bestanden in Angola, Sri Lanka en Soedan konden zij hun antimijnactiviteiten
uitbreiden. Landmine Monitor maakt melding van bewustmakingscampagnes (Mine Risk
Education, MRE) rond de mijnenproblematiek in 36 landen in 2002 en 2003.
- Nog steeds te veel bemijnde landen
Uit onderzoek van Landmine Monitor bleek dat 82 landen in zekere mate te
kampen hebben met landmijnen en/of niet-ontplofte munitie (Unexploded Ordnance,
UXO), waarvan er 45 Verdragsstaten zijn van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen. Zestien van deze landen met een mijnenprobleem doen niet aan
ontmijning en 25 van deze landen zetten geen bewustmakingscampagnes rond
mijnrisico’s op touw.
+ Minder nieuwe slachtoffers in sommige landen
Het aantal landmijnslachtoffers daalde in 2002 in de meeste bemijnde landen.
In landen waar een stijging in 2002 is vastgesteld, heeft dit waarschijnlijk te
maken met bevolkingsmigraties in mijngebieden (Cambodja) of nieuwe en
verscherpte conflicten (Indië en Palestina). In andere bemijnde landen
lijkt de toename in belangrijke mate te wijten aan een betere
gegevensverzameling: Birma, Tsjaad, Guinee-Bissau, Iran, Irak, Jordanië, de
Republiek Korea, Pakistan en Thailand. We kunnen aannemen dat er jaarlijks
tussen de 15.000 en 20.000 nieuwe slachtoffers bijkomen, wat neerkomt op een
significante daling van de lange tijd gehandhaafde en algemeen aanvaarde
schatting van 26.000 nieuwe slachtoffers per jaar. Toch moeten we er rekening
mee houden dat de rapportering in sommige landen onbetrouwbaar is en dat het
aantal slachtoffers in veel landen onderschat wordt.
- Meer ongevallen leiden tot meer mijnslachtoffers die hulp nodig hebben
In 2002 en tot juni 2003 werden er in 65 landen nieuwe landmijnslachtoffers
gemeld. In de meeste van deze landen (41) heerste vrede, geen oorlog. Slechts
bij 15 procent van de gemelde ongevallen in 2002 ging het om militair
personeel. In 2002 vielen de meeste nieuwe slachtoffers in: Tsjetsjenië
(5.695 slachtoffers gemeld), Afghanistan (1.286), Cambodja (834), Colombia
(530), Indië (523), Irak (457), Angola (287), Tsjaad (200), Nepal (177),
Vietnam (166), Sri Lanka (142), Burundi (114), Birma/Myanmar (114) en Pakistan
(111). Ook in Bosnië en Herzegovina, de Democratische Republiek Kongo,
Eritrea, Ethiopië, Georgië, Laos, Palestina, Senegal, Somalië en
Soedan was het aantal nieuwe slachtoffers aanzienlijk (meer dan 50).