De belangrijkste ontwikkelingen sinds mei 2003: België heeft 5,99
miljoen euro (6,78 miljoen USD) bijgedragen aan mijnactie in het jaar 2003,
inclusief onderzoek en ontwikkeling. Dit is een opmerkelijke stijging in
vergelijking met de bijdrage van 4,74 miljoen in 2002. België bleef een
belangrijke rol spelen in het promoten van universalisering en de volledige
toepassing van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. De Belgische
ambassadeur Jean Lint was de voorzitter van de Vierde Vergadering van de
Verdragspartijen en de voorzitter van het Coördinatiecomité tot
september 2003 en hij voerde uitgebreid voorbereidend werk uit voor de Eerste
Toetsingsconferentie in 2004.
De belangrijkste ontwikkelingen sinds 1999: België was het eerste
land om een nationaal verbod op antipersoonsmijnen goed te keuren in 1995 en het
werd een verdragspartij van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen op 1 maart
1999. De nationale toepassing van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen werd
in 1999 doorgevoerd door de wetgeving van 1995 te amenderen. Het vernietigen van
de opgeslagen antipersoonsmijnen was voltooid in september 1997,
vóór het van kracht worden van het Verdrag. Naar schatting 440.000
antipersoonsmijnen werden vernietigd. België droeg van 1999 tot en met 2003
ongeveer 17 miljoen USD bij aan de mijnactie financiering, hierbij komt nog 5,6
miljoen USD voor onderzoeksprojecten. Deze bedragen omvatten ongeveer 3,29
miljoen USD die aan slachtofferhulp gespendeerd werden.
België heeft een leidende rol gespeeld zowel in het werkprogramma van
het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen als in het promoten van de
universalisatie en de volledige implementatie van het Verdrag. België
werkte eerst als co-rapporteur en dan als medevoorzitter van het Permanent
Comité voor de Algemene Status en Werking van de Conventie van mei 1999
tot september 2001. Vervolgens was het ook co-rapporteur en dan medevoorzitter
van het Permanent Comité voor Ontmijning van september 2001 tot september
2003. De Belgische ambassadeur Jean Lint trad op als voorzitter van de Vierde
Vergadering van de Verdragspartijen in september 2002 en was de voorzitter van
het Coördinatiecomité tot september 2003. Hij was verantwoordelijk
voor veel van het voorbereidend werk voor de Eerste Toetsingsconferentie in
2004. België heeft de Artikel 7 Contactgroep opgericht en speelt hierin nog
steeds de rol van coördinator. In 2001-2002 stond België ook aan het
hoofd van Mijnactie ondersteuningsgroep van donorlanden. Er werden sinds 2000
– wanneer één persoon gedood en vijf anderen verwond werden
door een UXO – geen landmijn of UXO slachtoffers gerapporteerd in
België.
Verdrag voor een Verbod op Landmijnen
België ondertekende het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen op 3
december 1997 en ratificeerde het op 4 september 1998, vervolgens werd het een
verdragspartij op 1 maart 1999. In 1995 werd België het eerste land ter
wereld dat een nationale wetgeving goedkeurde die antipersoonsmijnen op een
alomvattende manier verbood. Dit was een natuurlijk vervolg van een export
moratorium dat sinds 1993 van kracht was. Op internationaal niveau speelde
België een pioniersrol in de beweging die leidde tot het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen. Het was een lid van de kerngroep van staten die het Ottawa
proces vooruit stuwden en organiseerde in juni 1997 de conferentie die door 153
staten bijgewoond werd om de weg vrij te maken voor de Diplomatieke Conferentie
van Oslo in september van hetzelfde jaar. België was ook één
van de eerste landen om zo nauw met NGO’s samen te werken, zowel nationaal
als internationaal.[1]
Na de ratificatie werd de toepassing van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen volbracht door een amendement van de wetgeving van 1995. Wet N95-778
verbood de productie, het verwerven, verkoop, export, gebruik en bezit van
antipersoonsmijnen. Maar deze wet was, gedeeltelijk, beperkt tot een periode van
vijf jaar. Het parlement nam in 1999 een nieuwe wet aan die deze beperking van
vijf jaar annuleerde, deze wet werd van kracht op 17 april 2000. Wet N95-778
bevat strafmaatregels. De wet is ook breder in haar verbod dan het Verdrag voor
een Verbod op Landmijnen want niet alleen antipersoonsmijnen zijn verboden maar
ook “valstrikmijnen en andere mechanismen.” In 1996 maakte een
tweede wet het opslaan van mijnen onmogelijk en voorzag dat België binnen
de drie jaar zijn opgeslagen antipersoonsmijnen moest
vernietigen.[2]
België heeft een leidende rol gespeeld tijdens de jaarlijkse
bijeenkomsten van de Verdragspartijen en de tussentijdse vergaderingen en, meer
in het algemeen, was België actief bezig met het bevorderen van de
universalisering en de volledige toepassing van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen. Tijdens de Vijfde Vergadering van de Verdragspartijen in september
2003 overhandigde prinses Astrid van België het voorzitterschap (dat het
sinds de vierde vergadering had) aan Thailand. Ze herhaalde België’s
“voortdurende politieke steun voor de strijd tegen
antipersoonsmijnen” en stelde voor dat het Verdrag model kon staan voor
andere kwesties. Prinses Astrid voegde hieraan toe dat er een hoopgevende
vooruitgang in het universaliseringsproces was, maar merkte ook op “dat
een aanzienlijk aantal staten nog steeds buiten de Conventie blijven. Ze zouden
van ons de klaar en duidelijke boodschap moeten krijgen dat geen enkel denkbaar
nut van antipersoonsmijnen opweegt tegen de verschrikkelijke humanitaire kost
van deze wapens.”[3]
De Belgische ambassadeur Jean Lint was de Voorzitter van de Vierde
Vergadering van de Verdragspartijen in september 2002 en hij ontwikkelde het
Actieplan van de President (President’s Action Plan). In deze hoedanigheid
stond Ambassadeur Lint ook aan het hoofd van het Coördinatiecomité
van de tussentijdse vergaderingen van september 2002 tot september 2003.
Gedurende deze periode had hij het mandaat om de voorbereidingen voor de Eerste
Toetsingsconferentie in 2004 op touw te zetten. Ambassadeur Lint hielp ook bij
het ontwikkelen van het concept van de “4 P’s” (Problems,
Plans, Progress en Priorities ofwel problemen, plannen, vooruitgang en
prioriteiten). Als voorzitter nodigde hij de landen die getroffen zijn door
landmijnen dan ook om de “4 P’s” te gebruiken om de grootte
van het landmijnprobleem in hun landen en hun nationale plannen duidelijk te
maken, “rekeninghoudend met de tijdsspanne van tien jaar” van het
Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen.[4]
Tijdens zijn afscheidsspeech op de Ontwapeningsconferentie (Conference on
Disarmament) in september 2003 zei Jean Lint dat dankzij het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen “de wereld samenwerkt om een aanzienlijke oplossing
te zoeken tegen de dreiging van antipersoonsmijnen. Zelden was een boodschap van
de internationale gemeenschap over een ontwapeningskwestie zo duidelijk en
samenhangend: de wereld zal deze laffe en dodelijke wapens niet langer
tolereren... Het is door de samenwerking tussen de staten en de civiele
maatschappij dat we een definitieve oplossing kunnen bieden aan het menselijke
lijden dat deze wapens
veroorzaken.[5]
België was co-rapporteur en dan medevoorzitter van het Permanent
Comité Voor de Algemene Status en Werking van de Conventie van mei 1999
tot september 2001. Het was ook co-rapporteur en dan medevoorzitter van het
Permanent Comité voor Ontmijning, Mine Risk Education en Mijnactie
Technologieën van september 2001 tot september 2003. België hielp ook
mee de Universalisatie Contactgroep opzetten en was ook een actieve deelnemer in
de Contactgroep voor Fondsenwerving. In de periode 2001-2002 stond België
aan het hoofd van de Mijnactie Steungroep, die de voornaamste donors samenbrengt
om de efficiënte financiering van mijnactie programma’s van de
Verenigde Naties te
coördineren.[6]
Eén van België’s belangrijkste verwezenlijkingen was het
vooropstellen van transparantierapporten als de norm en het verbeteren van het
rapporteringsproces. In 1999 stelde België haar eigen initiële Artikel
7 rapport veel vroeger dan de vooropgestelde datum voor, zodat de Eerste
Vergadering van de Verdragspartijen het als een voorbeeld van het naleven van
het Verdrag kon gebruiken. België stampte vervolgens de Artikel 7
Contactgroep uit de grond en is er de coördinator van. Dan, in 2001,
financierde België deels de NGO VERTIC om een gids te produceren over de
rapportering onder Artikel 7. België nam ook deel aan verscheidene Artikel
7 workshops, heeft demarches uitgevoerd i.v.m. deze kwestie en heeft praktische
assistentie verleend aan verschillende
Verdragspartijen.[7]
Het jaarlijkse transparantierapport voor 2003 onder Artikels 7 werd op 30
april 2004 ingediend. Het rapport, het zevende voor België, bevat een
vrijwillig Formulier J, dat details geeft over de financiering van
mijnactie.[8]
Minister van Ontwikkelingssamenwerking Marc Verwilghen bevestigde in maart
2004 dat de universalisering van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen op
het prioriteitenlijstje van België blijft staan: “Bij onze frequente
contacten met landen die de Conventie nog niet ondertekend hebben, staat dit
onderwerp steevast op de
agenda.”[9] Op 1 maart 2004, de
vijfde verjaardag van het van kracht worden van het Verdrag, vertelde de
Belgische delegatie de Ontwapeningsconferentie dat België “ de strijd
voor een mijnenvrije wereld tot één van de belangrijkste pijlers
van haar buitenlandse politiek gemaakt had. En het zal haar strijd voortzetten
totdat deze vruchten afwerpt.” De Belgische vertegenwoordiger riep alle
staten, en in het bijzonder de staten die nog niet tot het Verdrag toegetreden
zijn, om deel te nemen aan de Eerste Toetsingsconferentie in november
2004.[10] Nog in maart tijdens een
bijeenkomst georganiseerd de Franse Commission nationale pour
l’Elimination des Mines Anti-personnel, legde België uit welke
inspanningen het gedaan had om de universalisering en de volledige toepassing
van het verdrag te
verzekeren.[11]
België heeft ook steun verleend aan regionale initiatieven die gericht
zijn op de universalisering van het Verdrag en nam deel aan een seminarie,
gehouden door het Internationale Comité van het rode Kruis in Burkina
Faso in januari 2004 om het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen te promoten in
West Afrika. Ook in de jaren daarvoor waren de inspanningen van België om
het verdrag te verspreiden, gericht op Afrika, en meer recent ook op Noordoost
en Zuidoost Europa.[12] In December
2003 stemde België voor resolutie 58/53 van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties. Deze resolutie roept op tot de universalisering en de
volledige toepassing van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. België
heeft voor alle gelijkaardige resoluties van de Algemene Vergadering gestemd
sinds 1996.
België nam deel aan de uitgebreide discussies onder de Verdragspartijen
in verband met de interpretatie en de uitvoering van de artikels 1, 2 en 3 van
het Verdrag. In een reactie op de Non-paper, die in circulatie gebracht was door
de co-voorzitters van het Permanent Comité om tot een conclusie te komen
voor de artikels in kwestie, verkondigde de Belgische vertegenwoordiger de visie
dat het beter zou zijn om tijd te spenderen aan “de basis humanitaire
doelstellingen” zoals gezegd wordt in het Actieplan van de President.
[13] Met betrekking tot haar
nationaal beleid heeft België standpunten ingenomen omtrent de artikels 1,
2 en 3 die grotendeels door de ICBL gesteund worden.
Als het over Artikel 1 en de kwestie van gezamenlijke militaire operaties
(joint military operations) met niet-verdragspartijen gaat, heeft België
tijdens de vergaderingen van de Permanente Comités meermaals gezegd dat
de nationale wetgeving het leger verbiedt om enige actie te ondernemen die zou
leiden tot het gebruik van antipersoonsmijnen. Het heeft ook pogingen ondernomen
om de NAVO-partners die geen verdragspartijen zijn ervan te overtuigen dit
verbod [het gebruik van landmijnen] te respecteren. Tijdens de Vergaderingen van
de Permanente Comités in februari 2003 werd dit standpunt beschreven als
een strikter verbod dan wat bepaald wordt door het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen.[14] In 1998 verklaarde
de Minister van Defensie en vice-premier dat de Belgische wetgeving en het
Verdrag voor een Verbod op Landmijnen allebei het opslaan van buitenlands
antipersoonmijnen op Belgisch grondgebied verbieden en dat de Amerikaanse
autoriteiten hiervan ingelicht waren en dat zij bevestigd hadden dat ze geen
antipersoonsmijnen zouden vervoeren door
België.[15]
Met betrekking tot Artikel 2 en de kwestie van antivoertuigmijnen met
gevoelige ontstekingsmechanismen en antihanteerbaarheidsmechanismen zei
België in mei 2001 dat de Artikels 1, en 2 van het Verdrag voor een Verbod
op Landmijnen samen “een verbod op het gebruik van antivoertuigmijnen met
antihanteerbaarheidmechanismen die ontworpen of aangepast zijn om geactiveerd te
worden wanneer men er niet mee knoeit of ze verstoort”,
vormen.[16] De nationale wetgeving
van 1995 verbiedt niet alleen antipersoonsmijnen maar ook “gelijkaardige
mechanismen”.
België heeft geen nieuwe verklaringen afgelegd over dit onderwerp, met
betrekking tot haar eigen antivoertuigmijnen of de interpretatie van het Verdrag
voor een Verbod op Landmijnen, sinds mei 2002, toen het de Permanente
Comités inlichtte dat het Belgische leger tot de conclusie gekomen was
dat al haar antivoertuigmijnen “in overeenkomst met zowel de geest en de
tekst” van het Verdrag
waren.[17] Hoe dan ook, België
bezit in Frankrijk geproduceerde HPD antivoertuigmijnen, die uitgerust zijn met
een antihanteerbaarheidsmechanisme. De Franse Nationale Commissie heeft
gerapporteerd dat de HPD mijnen geactiveerd kunnen door een onbedoelde actie van
een persoon en ze heeft aanbevolen om de mijn aan te
passen.[18] Handicap International
bracht deze informatie in maart 2002 onder de aandacht van het Ministerie van
Defensie. In de periode 2001-2002 namen verschillende parlementairen
initiatieven in verband met antivoertuigmijnen, die van de Ministeries van
Defensie en Buitenlandse Zaken het antwoord uitlokten dat België niet kon
overgaan tot een unilateraal
verbod.[19]
België is lid van de Conventie voor Conventionele Wapens (Convention on
Conventional Weapons – CCW) en het Geamendeerde Protocol II van de CCW,
het woonde de vijfde Jaarlijkse Conferentie van Verdragspartijen tot het
Protocol bij in november 2003. In de voorgaande jaren was België ook
aanwezig op de jaarlijkse conferenties van het Protocol, waar het leden van de
CCW die nog niet tot het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen toegetreden
waren, probeerde te overtuigen om deel te nemen aan de tussentijdse
vergaderingen. In overeenkomst met Artikel 13 van het Geamendeerd Protocol II
diende België haar jaarlijks rapport in op 29 september 2003 net zoals de
vorige jaren. België heeft meegeholpen om CCW voorstellen te initiëren
over explosieve oorlogsrestanten en dit resulteerde in november 2003 in een
nieuw protocol. Het steunde ook voorstellen voor een meer omvattende regeling
voor mijnen die geen antipersoonsmijnen
zijn.[20]
Productie en transfer
De productie en transfer van antipersoonsmijnen stopte in 1990 en werd
verboden in 1995.[21] Het vervoeren
van landmijnen werd verboden in 1993. De firma Poudres Réunies de
Belgique (PRB) was een belangrijke producent en uitvoerder van mijnen, waaronder
zes types antipersoonsmijnen en negen soorten antivoertuigmijnen. De
productiefaciliteiten werden gedemilitariseerd in 1990 en in 1993 werd PRB
failliet verklaard.[22]
In april 2004 werd het gerapporteerd dat vijf grote banken in België
investeerden in bedrijven die wapens produceren, waaronder Singapore
Technologies Engineering dat antipersoonsmijnen maakt. Het rapport van de
vredes-NGO, Netwerk Vlaanderen, kreeg veel media-aandacht. Handicap
International publiceerde een verklaring die de banken opriep om actie te
ondernemen tegen verboden activiteiten waardoor België’s imago in de
internationale gemeenschap zou bezoedeld
worden.[23]
Na publieke en parlementaire protesten, dienden de Belgische Senatoren
Philippe Mahoux en Christiane Vienne op 20 mei 2004 een wetsvoorstel in dat
Belgische bedrijven zou verbieden om direct of indirect in bedrijven te
investeren die betrokken zijn in de productie, gebruik of transfer van
landmijnen. [24] De wet werd eind
juni goedgekeurd in de Senaat en ligt nu te wachten op het oordeel van de Kamer
van Volksvertegenwoordigers.[25] De
wet stipuleert ook dat elke financiële activiteit dat de proliferatie van
antipersoonsmijnen stimuleert “evenzeer bestreden moet worden als
misdrijven die in verband staan met terrorisme of de financiering ervan, met
georganiseerde misdaad, met illegale wapenhandel,
enz.”[26] DEXIA en KBC hebben
hun aandelen in STE al verkocht en ING zal naar alle verwachting in eind 2004
hetzelfde doen. De twee andere banken, Fortis en AXA, hebben nog geen actie
ondernomen.[27]
Opslag en vernietiging van de stocks
België voltooide de vernietiging van haar opgeslagen mijnen in september
1997. Dit is vóór het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen van
kracht werd. Dit maakt België één van de eerste landen ter
wereld om de vernietiging van de stocks te
volbrengen.[28] Volgens schattingen
werden 443.441 antipersoonsmijnen vernietigd, waarvan het grootste deel naar
Duitsland overgebracht werd voor vernietiging. Het wordt aangenomen dat de
voorraad vooral bestond uit M35
mijnen.[29]
Eind 2003 had België nog 4.443 antipersoonsmijnen (type MB 35 Bg) onder
Artikel 3 van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. In de loop van 2003
werden 363 mijnen gebruikt “voor
trainingsdoeleinden.”[30]
Oorspronkelijk had België 6.240 antipersoonsmijnen behouden. Maar dit
aantal werd jaarlijks minder omdat een aantal mijnen gebruikt werden (1999: 424;
2000: 383; 2001: 334; 2002: 293; 2003: 363). Dit betekent dat België tot
eind 2003 1.797 mijnen gebruikt heeft voor toegelaten doeleinden en dit werd in
detail beschreven in de Artikel
7-rapporten.[31]
België heeft tijdens de vergaderingen van de Permanente Comités
duidelijk gemaakt dat Verdragspartijen alleen het absolute minimum aantal mijnen
zouden mogen behouden. Daarenboven zouden ze een volledig rapport moeten
uitbrengen over de doeleinden waarvoor de mijnen werden
gebruikt.[32]
Een bron binnen het Ministerie van Defensie heeft de Landmine Monitor
geïnformeerd dat België geen mijnen van het Claymore-type met
fragmentatiesysteem bezit.[33]
Financiering en assistentie bij Mijnactie
In maart 2004, zei Ambassadeur Jean Lint dat tot 40 Verdragspartijen
assistentie nodig zouden kunnen hebben “om tegemoet te komen aan de zorg,
revalidatie en socio-economische noden van landmijnslachtoffers... De landen met
het grootste aantal landmijnslachtoffers behoren tot de armste ter
wereld.” Hij voegde eraan toe dat het engagement onder het Verdrag voor
een Verbod op Landmijnen om te zorgen voor slachtoffers geen tijdslimiet heeft,
behalve dan de levensduur van de slachtoffers. Hij riep op tot een “meer
gesofisticeerde aanpak om fondsen te werven” en “een aanzienlijke
vernieuwing van ons collectief engagement... om antipersoonsmijnen te
elimineren.”[34]
Daarvoor, in haar Artikel 7-rapport voor het jaar 2002, duidde België
het op peil houden van mijnactie financiering als één van de
grootste uitdagingen voor de komende jaren. Het rapporteerde dat de noden van de
landen die getroffen zijn door landmijnen, groter zijn dan de huidige middelen.
België zei dat de donorlanden er niet alleen voor moesten zorgen dat de
fondsen efficiënt gebruikt worden, maar ze moeten ook naar nieuwe bronnen
voor financiering zoeken, prioriteiten stellen voor de toekenning van fondsen en
getroffen landen ervan overtuigen dat ze binnenlandse fondsen moeten
mobiliseren.[35]
Het Belgische beleid voor de financiering van mijnactie concentreerde zich op
de coördinatie en integratie van humanitaire ontmijning, slachtofferhulp en
onderzoek naar veiligere theorieën. Er wordt voorrang gegeven aan
ontmijning wanneer het [bemijnde] land nodig is om te overleven en er wordt
speciale aandacht besteed aan het versterken van de plaatselijke capaciteiten.
De lidstaten van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen krijgen de voorkeur
om ervoor te zorgen dat ontmijnde gebieden niet opnieuw bemijnd worden, maar in
noodgevallen kunnen ook niet-leden geholpen
worden.[36]
In 2003 besteedde België in het totaal 5.992910 euro (6.780.978 USD) aan
mijnactie, inclusief 475.315 euro (537.819 USD) die aan research en development
(R&D) projecten besteed
werden.[37] Dit is een aanzienlijke
toename van de 4.738.105 euro die België in 2002 vrijmaakte, inclusief
908.000 euro voor R&D.[38] In
2003 werd de financiering verdeeld over zes landen [en één
provincie] en vier organisaties:
Landen:
§ Afghanistan: 200.000 euro (226.300 USD)
via UNMAS voor mijnactie en slachtofferhulp
§ Angola: 331.684 euro (375.300 USD) aan
Handicap International voor slachtofferhulp in de Benguele provincie
§ Bosnië en Herzegovina: 26.000 euro
(29.419 USD) assistentie in natura (vier medewerkers) voor het vernietigen van
mijnen en munitie stocks
§ Cambodja: 960.471 euro (1.086.773 USD)
bestaande uit 401.120 euro voor opruimen van mijnen en UXO’s, 63.000 euro
natura assistentie (drie medewerkers) – beide als onderdeel van de
Belgische bijdrage aan een gezamenlijk project met Luxemburg – 349.672
euro aan Handicap International voor slachtofferhulp en 146.679 euro eveneens
aan HI voor hulp aan slachtoffers van verkeersongevallen en landmijnen
§ DR Kongo: 3 miljoen euro (3.394.500 USD)
voor Handicap International voor mijnactie en slachtofferhulp in de regio van
Kisangani.[39]
§ Kosovo: 150.000 euro (169.725 USD), in
natura hulp (drie medewerkers) voor het opruimen van mijnen en UXO’s
§ Laos: 538.158 euro (608.926 USD)
bestaande uit 135.000 euro voor het UXO Lao trust fund via UNDP en 367.158 euro
en natura assistentie ter waarde van 36.000 euro aan UXO Lao voor het ontmijnen
van de Champassak provincie en capacity building
Organisaties:
§ ICRC [International Committee of the Red
Cross]: 74.367 euro (84.146 USD) voor een speciale oproep tot
slachtofferhulp
§ GICHD [Geneva
International Centre for Humanitarian Demining]: 9.915 euro (11.219 USD) voor de
Implementation Support Unit
§ ICBL [International Campaign to Ban
Landmines]: 50.000 euro (56.575 USD) voor het Landmine Monitor Report
2003
§ Handicap International: 119.000 euro
(134.649 USD) voor informatie en
sensibilisering.[40]
Ook vermeld in het Artikel 7 Rapport is de Belgische financiering ter waarde
van 48.000 euro voor een training om explosieve restanten onklaar te maken,
georganiseerd door het Ministerie van Defensie voor deelnemers van Angola,
Benin, Gabon en Kongo-Brazzaville. Alhoewel het niet voorkomt in het artikel
7-rapport, rapporteerden de overheid en de OVSE [Organisatie voor Veiligheid en
Samenwerking in Europa] dat België 30.000 euro bijdroeg aan een
OVSE-project om mijnen te ruimen in
Tadzjikistan.[41]
België financierde in 2003 de volgende R&D-projecten, voor een
totaal van 475.315 euro: EUDEM (1.600 euro), PARADIS (86.500 euro), BEMAT
(107.000 euro), MSMS (10.000 euro), ITEP, (122.800 euro) en SMART (147.415
euro). In dit totaalbedrag zit ook de waarde van assistentie in natura en de
afvaardiging van personeel
vervat.[42] Daarnaast ondersteunde
de Vlaamse Overheid ook een R&D-project, namelijk APOPO voor 230.000 euro
(260.245 USD) in 2003.[43]
In 2004 trainde België in de Democratische Republiek Kongo een nieuw,
etnisch gemixt bataljon dat zes ontmijners bevat. Frankrijk en Luxemburg
assisteren bij de training, die zo’n zes maanden zou moeten
duren.[44]
Sinds 1999 heeft België ongeveer 16.7 miljoen USD gespendeerd aan de
financiering van mijnactie, de R&D-projecten niet meegerekend. In recente
jaren was er een scherpe toename merkbaar in de financiering (1999. 2,3 miljoen
USD, 2000: 2,5 miljoen USD, 2001: 2,1 miljoen USD, 2002: 3,6 miljoen USD, 2003:
6,2 miljoen USD). Deze bedragen omvatten zo’n 3,29 miljoen USD die voor
landmijnslachtoffers voorbestemd waren (1999: 450.000 USD, 2000:m 695.000 USD,
2001: 670.000 USD, 2002: 317.000 USD, 2003: 1.155.716 USD). De financiering ging
naar minstens 13 landen en regio’s, waaronder Albanië, Burundi,
Colombia, Kroatië, Nicaragua, en Noord-Irak, en natuurlijk de landen die in
2003 fondsen toegewezen
kregen.[45]
Research and Development
België heeft aanzienlijke middelen besteed aan R&D-projecten die met
mijnen te maken hebben, de meeste van deze projecten zijn samenwerkingen tussen
verschillende landen of instituten, die ook andere middelen hebben. Voor de
periode 199-2004 bedraagt de Belgische financiering van R&D-projecten
ongeveer 5,6 miljoen USD (1999: 1,4 miljoen USD, 2000: 1,” miljoen USD,
2001: 1,5 miljoen USD, 2002: 908.000 euro (862.600 USD), 2003: 538.000 USD).
Tijdens de vergaderingen van de Permanente Comités in februari 2004 gaf
België een presentatie van haar betrokkenheid in de verschillende R&D
projecten. Gelijkaardige presentaties werden ook gegeven tijdens vroegere
vergaderingen. In februari 2004 stelde Professor Marc Acheroy van de Koninklijke
Militaire School (KMS), ook voor om een informele groep van experts te vormen
voor mijnactie technologieën. De Koninklijke Militaire School is betrokken
bij verscheidene projecten, vaak in een coördinerende rol. Het rapport
onder Geamendeerd Protocol II Artikel 13 bevat de details van de R&D
projecten die in 2002-2003 gefinancierd
werden.[46]
PARADIS: dit project van verschillende agentschappen, waaronder de
KMS, dat software voor het plannen en opvolgen van ontmijning ontwikkelt, ging
in 1998 van start. Alhoewel eerder gerapporteerd werd dat het project voltooid
was in oktober 2001, gaat het project toch verder met de optimalisering van de
prototypes en inspanningen om deze compatibel te maken aan het Swedish Explosive
Ordnance Disposal Information System.
BEMAT: dit is een opvolger van het HUDEM project (1997-2002), om het
detecteren van mijnen en remote area reduction, waaronder robotica, te
evalueren. Acht Belgische universiteiten zijn betrokken in dit project dat
gecoördineerd wordt door de KMS.
MSMS: het Multi-Sensor Mine Signature-project wordt beheerd
door het Joint Research Centre van de Europese Commissie in Ispra, Italië.
België vaardigt testmanagers af voor dit project.
SMART: het Spaceborne and Airborne Area Reduction
Tools-project, onder de technische coördinatie van de KMS, ging in mei
2001 van start en moest volgens de planning in mei 2004 afgerond worden. In 2003
werden er tests uitgevoerd in Kroatië.
APOPO: dit project, dat het gebruik van ratten als biosensoren voor
mijnen onderzoekt, werd op poten gezet in 1997. De training en de eerste testen
van de ratten gebeurden in Tanzania. De eerste ratten werden naar Mozambique
gestuurd om te werken in testvelden. Er werden in de loop van 2003 tests
uitgevoerd op zes verschillende locaties. Met de steun van het Belgische
Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking werd er een Tv-documentaire gemaakt
over het project.
ARC: dit project maakt een nieuw systeem voor technische
questionnaires, met behulp van multi-sensors die in helikopters geplaatst
worden. De Vrije Universiteit Brussel (VUB) is bij dit project betrokken. Het
ARC-project begon in januari 2001 en was verondersteld afgelopen te zijn in
December 2003.
De VUB speelt ook een rol in EUDEM2, een studie over humanitaire ontmijning.
In september 2003 organiseerde de VUB en de Society for Counter-OrdnanceTechnology een conferentie over ontmijning en EOD technologieën, als
een vervolg op de conferentie in Edinburgh, in 1998. De doelstelling was om alle
relevante partijen, eindgebruikers, ontwikkelaars en wetenschappers samen te
brengen om een inventaris van de courante praktijken en technologieën te
maken en om samenwerking te
verbeteren.[47] De Koninklijke
Militaire School vaardigt ook personeel af naar het International Test en
Evaluation Program
(ITEP).[48]
Landmijn en UXO-problemen en slachtoffers
België wordt beschouwd als niet getroffen door landmijnen, maar
occasioneel worden er toch nog landmijnen en niet-ontplofte restanten van de
beide Wereldoorlogen gevonden. Het leger heeft een ontmijningsdienst:
DOVO-SEDEE. In 2003 haalde DOVO 296 ton UXO’s op tijdens de 3.539 keer dat
het uitrukte in respons op meldingen van explosieve
objecten.[49]
In april 2004 vond de eigenaar van een akker vlakbij Dadizele in
West-Vlaanderen artilleriegranaten toen hij een afvoerpijp aan het bouwen was.
DOVO werd opgeroepen en vond op 23 april een munitiedepot van de Eerste
Wereldoorlog. Een team begon met het ruimen van 3.000 granaten van Duitse en
Britse origine, waaronder bommen met
gifgas.[50]
Sinds 2000 ontving DOVO ongeveer 13.000 meldingen en ze ruimden bijna 1.200
ton UXO’s (2003: 3.539 meldingen en 296 ton opgehaald; 2002 3.229
meldingen en 291 ton geruimd; 2001: 3.046 meldingen en 304 ton geruimd; 2000:
3.125 meldingen en 304 opgehaald; geen gegevens beschikbaar voor
1999).[51]
Tot en met juni 2004 zijn er geen meldingen van slachtoffers van mijnen of
UXO meer geweest in België sinds 2001, wanneer één persoon
gedood werd en een andere verwond door een UXO. In 2000 werd één
persoon gedood door een UXO. In 1999, werd één burger gedood en
een andere verwond door een UXO.[52]
Volgens DOVO zijn de slachtoffers gewoonlijk amateur-verzamelaars van
oorlogsrestanten. In Oost-Vlaanderen organiseerde men in 1999-2000 een
UXO-sensibilisatiecampagne.[53]
Er viel slechts één mijn of UXO-slachtoffer onder Belgische
personeel in het buitenland, één persoon werd in december 2002
gewond (in de Democratische Republiek
Kongo).[54]
De Belgische ontmijners en instructeurs zijn mee opgenomen in de nationale
maatregelen voor assistentie aan slachtoffers van mijnongelukken. Deze
maatregelen zijn ook van toepassing als ze in het buitenland
werken.[55]
NGO activiteiten
Handicap International in België begon in 1996 met haar mijnactie
werkzaamheden en had 675 mensen in dienst tegen 2004. In 2003 was het betrokken
bij ontmijnen, mine risk education en/of slachtofferhulp in acht landen:
Afghanistan, Angola, Cambodja, Ivoorkust, DR Kongo, Noord Irak, Laos en Jemen.
Het Belgische rapport onder artikel 13 van het Geamendeerd Protocol II bevat
details van de HI mijnactie programma’s in
2002-2003.[56]
Handicap International zette zowel in België als in het buitenland zijn
lobby- en sensibilisatieactiviteiten voort. Het stelde in september 2003 het
Landmine Monitor Report 2003 voor in het cultureel centrum de Markten. Op
11 november 2003 gaf HI aan het politieke comité van de Euro-Atlantic
Partnership Council een briefing over de nieuwste bevindingen van het
Landmine Monitor Rapport.[57] HI
droeg ook bij aan de publicatie “Crossing the Divide: Landmines, Villagers
and Organizations” die tijdens de Vijfde Vergadering van de
Verdragspartijen voorgesteld werd in september 2003. Dit boek daagt de
internationale gemeenschap en ontmijningsexperts uit om geschikte antwoorden te
vinden voor de noden van gemeenschappen die getroffen zijn door
landmijnen.[58]
In december 2003, op de zesde verjaardag van het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen, bezochten de ICBL en HI Europese parlementsleden, de Europese
Commissie en de Raad van Europa, om de universalisering van het Verdrag in
Europa en de rol van Europa in mijnactie en tijdens de Toetsingsconferentie in
november 2004 te bespreken.
Op 1 maart 2004 vierde HI de vijfde verjaardag van het van kracht worden van
het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen door de Brusselse ambassades van
verscheidene staten, die nog geen lid zijn van het Verdrag, te bezoeken. Onder
andere Finland, Polen en Estland kregen een
bezoekje.[59] De vorige verjaardagen
van het Verdrag werden ook gevierd met gelijkaardige bezoeken. Nog in maart
lanceerde HI een persbericht waarin het de verklaring van de VS dat het
antipersoonsmijnen zou behouden, verwierp. Dit standpunt van de VS is een stap
terug op hun tienjarige beleidsstandpunt om landmijnen in de toekomst uit te
roeien.[60]Op 19 maart 2004
organiseerde HI een fondsenwervend gala voor landmijnslachtoffers, waar Jean
Lint, België’s Ambassadeur aan de Ontwapeningsconferentie, een speech
gaf die ook kritisch was voor de wijziging in het landmijnenbeleid van de
VS.[61]
In de voorbije jaren heeft Handicap International tal van sensibilisatie- en
fondsenwervende evenementen georganiseerd, onder andere op de Derde Wereld
Markt, voetbalmatches en atletiekhappenings, in scholen en jongerenorganisaties.
Belgische diplomaten namen vaak deel aan deze evenementen. HI ontwikkelde de
Blauwe Veters® om de steun aan de landmijnslachtoffers te symboliseren. Dit
symbool speelde een prominente rol tijdens vele evenementen en jaarlijks wordt
“De dag van de Blauwe Veters” georganiseerd. HI België werd
opgericht in 1986.
[1] Voor achtergrondinformatie, zie Landmine
Monitor Report 1999, pp. 532-537. [2] “Wet betreffende
antipersoonsmijnen, valstrikmijnen en gelijkaardige mechanismen,” Wet
N-95-778, 9 maart 1995, Le Moniteur, 1 april 1995, p. 8225; “Wet
betreffende het definitieve verbod op antipersoonsmijnen,” dossier Nr.
2-76, 30 maart 2000, Le Moniteur, 7 april 2000; “Wet van 24 juni
1996 die de wet van 3 januari 1933 aanpast betreffende de vervaardiging van, de
handel in, en het dragen van wapens en op de handel in munitie met de bedoeling
de Belgische Staat of haar publieke administratie te verbieden om
antipersoonsmijnen in depots op te slaan,” F96-1435, Le Moniteur, 9
juli 1996, p. 18777. Voor de bespreking van het Belgische standpunt over
antihanteerbaarheidsmechanismen en gevoelige ontstekingsmechanismen, zie een
latere sectie van dit rapport. [3] Verklaring door Prinses Astrid van
België, Vijfde Vergadering van de Verdragspartijen, Bangkok, 15-19
september 2003. Prinses Astrid was ook aanwezig tijdens de Tweede en Vierde
Vergadering van de Verdragspartijen. [4]
Antwoord op de Landmine Monitor vragenlijst door het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, april 2004, p. 3. [5] Verklaring van
Amb. Jean Lint, Ontwapeningsconferentie, Genève, 9 september 2003. Als
voorzitter van de Ontwapeningsconferentie in juni 2000 riep hij de deelnemers
aan de conferentie op om tot het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen toe te
treden. [6] Zie Landmine Monitor Report
2002, p. 104. [7] Er werden seminaries over
het rapporteren onder Artikel 7 gehouden in Burkina Faso in januari 2004, in
Brussel in november 2002 (zie Landmine Monitor Report 2003, p. 110) en in Mali
in februari 2001 (zie Landmine Monitor Report 2001, p.
612). [8] Kijk in ingediende Artikel 7
rapporten (Article 7 reports submitted): 3 mei 2004 (rapport op datum van 30
april 2004) - voor het kalenderjaar 2003; 30 april 2003 – voor het
kalenderjaar 20002; 30 April 2002 – voor het kalenderjaar 2001; 30 april
2001 – voor het kalenderjaar 2000; 27 april 2000 – voor het
kalenderjaar 1999, 15 augustus 1999 – voor de periode 1 mei 15 augustus
1999; 2 mei 1999 – voor de periode 3 december 1997 - april
1999. [9] Speech van Marc Verwilghen,
Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Europees Gala voor Landmijnslachtoffers,
Handicap International België, Brussel 19 maart
2004. [10] “Conference on
Disarmament hears statements on fifth anniversary of Mine-Ban Convention”
M2 Presswire, 26 februari 2004. [11]
Interventie van Paul Huynen, hoofd van de Cel Non-proliferatie en Ontwapening
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Colloque international des structures
nationales chargées de la lutte contre les mines antipersonnel, Paris
12-13 maart 2004. [12] België nam
deel aan regionale evenementen in Cambodja, de Democratische Republiek Kongo,
Peru, Polen, Rusland, Thailand en Turkije in 2002-2003. Het voerde ook
verscheidene demarches uit om de verspreiding van het verdrag aan te moedigen.
Zie Landmine Monitor Report 2002, p. 104 en Landmine Monitor Report 2003, p.
110. [13] Interventie door België,
Permanent Comité voor de Algemene Status en Werking van de Conventie,
Genève, 25 juni 2004. [14]
Verklaring van België, Permanent Comité voor de Algemene Status en
Werking van de Conventie, Genève, 7 februari 2003 (Landmine Monitor
notities). België heeft deze positie ook verwoord in juni 2000, maart 2001
en maart 2002. Zie ook Landmine Monitor Report 2001, p.
613. [15] Antwoord van vice-premier en
Minister van Defensie, Jean-Pol Poncelet, openbare vergadering van het Nationaal
Defensie Comité, 1 december 1998, ref: C 683, p.
2. [16] Verklaring door België,
Permanent Comité voor de Algemene Status en Werking van de Conventie,
Genève, 11 mei 2001. [17]
Verklaring van België, Permanent Comité voor de Algemene Status en
Werking van de Conventie, Genève, 31 mei 2002 (Landmine Monitor
notities). Over het nalaten om informatie te verstrekken aan het Duitse
initiatief om informatie te delen voor de CCW [Convention on Conventional
Weapons] zei België dat de buitenlandse producenten of haar
antivoertuigmijnen beter geplaatst waren om deze informatie door te
spelen. [18] “Rapport
2001-2002”, Commission nationale pour l’élimination des mines
antipersonnel (Parijs: La Documentation française, 2003) en
“Rapport 2000”, Commission nationale pour l’élimination
des mines antipersonnel (Parijs: La Documentation française,
2001). [19] Zie Landmine Monitor Report
2001, pp. 614-615, en Landmine Monitor Report 2002, p.
106. [20] Zie Landmine Monitor Report
2001, p. 612, en Landmine Monitor Report 2002, p.
105. [21] “De Belgische
tegenover acties tegen antipersoonsmijnen”, Ministerie van Buitenlandse
Zaken, april 2000, p. 1. [22] De
antipersoonsmijnen die geproduceerd waren, zijn : NR409/PRB M409, PRB BAC
H-28, PRB M35, NR 413, PRB M966 en NR 442. Belgische antipersoonsmijnen zijn in
ten minste acht landen gevonden: Angola, Eritrea, Ethiopië, Irak,
Namibië, Rwanda, Somalië en Zambia. Zie Landmine Monitor Report 1999,
pp. 541-543. Aan het parlement werd gemeld dat 1986 het laatste productiejaar
was. Er werden 112.000 mijnen geproduceerd van 1983 tot 1986, allemaal waren ze
bestemd voor export. “ De Belgische positie,” Ministerie van
Buitenlandse Zaken, april 2000, p. 1. [23]
Netwerk Vlaanderen, “Clusterbommen, landmijnen, kernwapens en wapens met
verarmd uranium: een onderzoek naar de financiële banden tussen banken en
producenten van controversiële wapens,’. België, april 2004;
Ruben Mooijman, “landmijnen horen niet bij ING,” De Standaard, 28
april 2004. [24] “Le
législateur veut nettoyer les sicav,” La Libre Belgique, 20
mei 2004. [25] E-mail van Inez Louwagie,
Netwerk Vlaanderen, 22 september
2004. [26] Philippe Mahoux,
“Wetsvoorstel inzake het verbod op de al dan niet rechtstreekse
financiering van de productie, het gebruik en het bezit van
antipersoonsmijnen,” bezorgd door Philippe Mahoux aan Handicap
International op 15 juli 2004. [27]
Telefooninterview met Christophe Scheire, Netwerk Vlaanderen, 22 september
2004. [28] Zie Landmine Monitor Report
1999, pp. 540-543, en Landmine Monitor Report 2001, p.
613. [29] In december 1996 werden 313.472
mijnen naar Duitsland getransporteerd en in augustus werden nog eens
115.480 mijnen naar Duitsland gebracht. Het Belgische leger vernietigde ook
4.489 mijnen in 1998. zie Landmine Monitor Report 1999, pp.
543-546. [30] Artikel 7 Rapport, Formulier
D, 3 mei 2004. [31] Antwoord van
België op de Landmine Monitor Vragenlijst, 26 februari; Artikel 7 Rapport,
formulier G, 3 mei 2004. [32] Verklaring
van Belgie, Permanent Comité voor de Algemene Status en Werking van de
Conventie, 16 mei 2003. [33] Interview met
een ambtenaar van het Ministerie van Defensie, Genève, 13 mei
2003. [34] Jean Lint, “Past and
Future of Anti-Personnel Mine Ban Convention,” European Gala for Landmine
Victims, Handicap International België, Brussel, 19 maart
2004. [35] Artikel 7 Rapport, Formulier J,
30 april 2003; antwoord op de Landmine Monitor Vragenlijst, Ministerie van
Buitenlandse Zaken, 4 april 2003. voor het financieringsbeleid voor mijnactie,
zie Landmine Monitor Report 2001, p.
617. [36] Belgisch antwoord op de Landmine
Monitor Vragenlijst, Ministerie van Buitenlandse Zaken, maart 2001, pp.
6-10. [37] Artikel 7 Rapport, formulier J,
3 mei 2004. De wisselkoers die voor 2003 doorheen het gehele Landmine Monitor
Rapport gebruikt wordt, is: 1€ = 1,1315 USD. US Federal Reserve,
“List of Exchange Rates (Annual)”, 2 januari
2004. [38] Zie Landmine Monitor Report
2003, p. 112. [39] Interview met Paul
Huynen, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Genève, 24 juni 2004. Dit
verklaart de afwijkende gegevens voor financiering in het rapport dat
België ingediend heeft onder CCW Geamendeerd Protocol II, Artikel 13,
formulier E, 29 september 2003. [40]
Artikel 7 Rapport, Formulier J, 3 mei
2004. [41] Ministerie van Buitenlandse
Zaken, “België financiert mede projecten in Tadzjikistan en
Kirgizstan,” Persbericht, 3 juli 2003; Salla Kayhko, “Clearing the
way for a mine-free Tajikistan,” OSCE Newsletter, november/ december 2003,
Vol. XI No. 7, p. 18. [42] Artikel 7
Rapport, Formulier J, 3 mei 2004. [43] Fax
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 15 juni
2004. [44] “Frankrijk en Luxemburg
helpen België bij operatie in Kongo,” De Standaard, 24 januari
2004. [45] Informatie genomen van de
voorbije uitgaven van Landmine Monitor Report, de bedragen in USD zijn omgezet
volgens de wisselkoers van dat jaar. De gegevens na 2001 waren voor België
niet opgenomen in de Mine Action Investments databank, zoals die via www.mineaction.org geconsulteerd werd op 17
juni 2004. [46] CCW Geamendeerd Protocol
II Artikel 13 Rapport, Formulier E, 29 September 2003. De Landmine Monitor heeft
de Belgische R&D projecten volledig besproken in vorige jaren. Zie Landmine
Monitor Report 2000, p. 585, Landmine Monitor Report 2001, pp. 619-621, en
Landmine Monitor Report 2002, pp.
109-110. [47] EUDEM2-SCOT 2003:
International Conference on Requirements and Technologies for the Detection
Removal and Neutralization of Landmines and UXO, Brussel, 15-18 september
2003. [48] CCW Geamendeerd Protocol II
Artikel 13 Rapport, Formulier E, 29 september 2003; Artikel 7 Rapport, Formulier
J, 3 mei 2004. [49] E-mail van Lt. De
Vaiseau Jean-Luc Trullemans, DOVO, 21 juni
2004. [50] “Munitiedepot Eerste
Wereldoorlog gevonden in Dadizele, DOVO haalt 1.500 artilleriegranaten
boven,” De Standaard, 24 april
2004. [51] Zie vorige Landmine Monitor
Rapporten. In de jaren 90 werden er jaarlijks meer dan 200 ton explosieven
vernietigd. [52] E-mail van Pierre
Favresse, Commandant EOD, SEDEE-DOVO, 28 juni 2004. In een telefooninterview zei
Kapitein Muylkens van SEDEE-DOVO dat er in 2000 twee mensen gedood werden en
vier brandweermannen verwond werden door een
UXO. [53] Telefooninterview met Kapitein
Muylkens van SEDEE-DOVO, 23 januari
2001. [54] Voor de Belgische militaire
slachtoffers van mijnen vóór 1999, zie Landmine Monitor Report
1999, p. 550. [55] Antwoord op de Landmine
Monitor Vragenlijst door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, april 2004, p.
6. [56] Geamendeerd Protocol II Artikel 13
rapport, formulier E, 29 september 2003. Voor meer details over de HI
België mijnactie projecten, lees ook de [Landmine Monitor] rapporten voor
Afghanistan, Angola, Cambodja, DR Kongo en Laos in deze editie van het Landmine
Monitor Report. [57] In voorbije jaren
organiseerde HI voorstellingen van het Landmine Monitor Report en gaf briefings
over de nieuwe bevindingen in het NAVO-hoofdkwartier, the Euro-Atlantic
Partnership Council en de Belgische
Senaat. [58] Ruth Bottomley,
“Crossing the Divide: Landmines, Villagers and Organizations,” PRIO,
1/2003. [59] Estland is sindsdien
toegetreden tot het Verdrag. [60] HI
“De Verenigde Staten verklaren het gebruik van antipersoonsmijnen verder
te zetten,” en “Nobel Laureates condemn U.S. decision to keep
antipersonnel mines,” 1 maart 2004, zie www.handicapinternational.be.
[61] Jean Lint, “Past and
Future” European Gala, HI België, 19 maart 2004.