Het is voldoende duidelijk uit de rijkdom aan informatie uit het Landmine
Monitor Report 2004 dat het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen en de
beweging voor een verbod op landmijnen, in het algemeen, grote stappen
voorwaarts maken in de eliminatie van landmijnen en bij het redden van lijf en
leden overal ter wereld. Maar de kolossale uitdagingen om het verdrag te
universaliseren en om de norm voor een verbod op landmijnen te versterken, om de
grond vrij te maken van mijnen, om de voorraden te vernietigen en om
landmijnslachtoffers bij te staan, blijven bestaan. ICBL gelooft dat de enige
echte maatstaf van het succes van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen de
concrete impact zal zijn die het verdrag heeft op het wereldwijde
landmijnenprobleem. Zoals de vorige vijf rapporten, is het Landmine Monitor
Report 2004 een middel om deze impact te meten.
De periode waarover in het Landmine Monitor Report 2004 gerapporteed
wordt is van mei 2003 tot mei 2004. De redacteurs hebben, waar mogelijk,
belangrijke informatie die tussen juni en september 2004 kwam, ingevoegd.
Daarnaast wordt er in deze editie speciale aandacht besteed aan de vijf jaren
sinds 1999, wanneer het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen van kracht
werd.
Belangrijkste indicaties van de voorbije vijf jaar
152 landen hebben zich akkoord verklaard om antipersoonsmijnen te
verbieden.
62 miljoen opgeslagen antipersoonsmijnen zijn vernietigd, waaronder 37,3
miljoen door Verdragspartijen.
Meer dan 1.100 km² grond zijn ontmijnd sinds 1999, waarbij meer dan
vier miljoen antipersoonsmijnen, bijna één miljoen
antivoertuigmijnen en vele miljoenen UXO’s (niet-ontplofte tuigen)
vernietigd werden.
Donors hebben meer dan 1,35 miljard USD gegeven aan mijnactie van 1999 tot
2003 en ongeveer 2,1 miljard sinds 1992.
Ongeveer 22,9 miljoen mensen hebben mine risk education sessies bijgewoond
tussen 1999 en 2003.
Van 1999 tot september 2004 heeft de Landmine Monitor meer dan 42.500 nieuwe
landmijn- en UXO-slachtoffers geteld in minstens 75 landen. Maar vele
slachtoffers blijven onvermeld en het volledige aantal slachtoffers is
ongetwijfeld veel hoger, waarschijnlijk rond 15.000 à 20.000 nieuwe
slachtoffers per jaar.
De enige regeringen die continue mijnen gebruikt hebben in de periode
1999-2004 zijn Rusland en Myanmar (Birma).
Er is geen publiek erkende, legale handel in
antipersoonsmijnen.
Wijdverbreide internationale verwerping van
antipersoonsmijnen
Een totaal van 143 landen zijn
verdragspartijen aan het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen, en nog eens
negen andere hebben het verdrag ondertekend maar zijn nog niet toegetreden
– dit omvat meer dan drievierden van staten in de wereld. Sinds het
laatste Landmine Monitor rapport zijn negen landen toegetreden tot het verdrag,
waaronder Burundi en Sudan die allebei getroffen zijn door landmijnen, en
Wit-Rusland, Griekenland, Servië en Montenegro en Turkije, die allemaal
samen zo’n tien miljoen antipersoonsmijnen in stock hebben om te
vernietigen. Een aantal andere regeringen namen aanzienlijke stappen om lid te
worden en zijn klaar om te ratificeren of toe te treden, zoals Brunei, Letland,
Polen en Vanuatu.
Universaliseringsuitdagingen
Het feit dat slechts twee staten toegetreden zijn tot het verdrag van
november 2003 tot september 2004, ondanks grotere inspanningen vanwege de
overheden en NGO’s in de aanloop naar de Top van Nairobi, is nogal
storend. Er blijven 42 landen met een totale voorraad antipersoonsmijnen tussen
180 en 185 miljoen buiten het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Onder deze
staten vindt men ook drie van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad
van de Verenigde Naties (China, Rusland en de Verenigde Staten), het merendeel
van het Midden Oosten, een groot deel van de voormalige Sovjetrepublieken en
vele Aziatische staten. In februari 2004 lieten de Verenigde Staten hun reeds
lang vaststaande doelstelling om alle antipersoonsmijnen te elimineren
achterwege. Finland kondigde in september 2004 aan dat het niet zou toetreden
tot het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen tot 2012, dat is zes jaar later
dan eerder vooropgesteld werd.
Minder regeringen gebruiken antipersoonsmijnen
De
opmerkelijke vermindering in het gebruik van antipersoonsmijnen over de hele
wereld sinds het midden van de jaren 90 is zonder enige twijfel
één van de grootste verwezenlijkingen van het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen en de beweging tegen antipersoonmijnen in het algemeen.
Landmine Monitor bevestigde sinds 1999 dat 16 regeringen op een zeker moment
antipersoonsmijnen gebruikt hebben en er is ook overtuigend bewijsmateriaal dat
vijf andere ook antipersoonsmijnen gebruikten. Wanneer men naar deze trend kijkt
heeft het Landmine Monitor Report 1999 zeker of waarschijnlijk gebruik
van 15 regeringen vastgesteld in de periode 1998-1999. Het Landmine Monitor
Report 2004 heeft vier regeringen geïdentificeerd die in de periode
2003-2004 antipersoonsmijnen gebruikt hebben.
Het gebruik van antipersoonsmijnen door staten die geen lid zijn van het verdrag
De enige regeringen die continue mijnen gebruikt hebben
in de periode 1999-2004 zijn Rusland en Myanmar (Birma). Daarnaast hebben
Eritrea, India, Irak, Israël, Kirgizstan, Nepal, Pakistan, Sri Lanka,
Oezbekistan en [ex-] Joegoslavië ook toegegeven dat ze tijdens deze periode
antipersoonsmijnen gebruikt hebben. Landmine Monitor heeft ook ontdekt dat
Georgië op verschillende tijdstippen antipersoonsmijnen gelegd heeft, maar
dit wordt door de overheid ontkend. Twee van deze landen zijn sindsdien
toegetreden tot het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen: Eritrea in februari
2002 en Servië en Montenegro (voorheen Joegoslavië) in maart 2004.
Het gebruik van antipersoonsmijnen door Verdragspartijen en staten die het verdrag ondertekenden
Landmine Monitor heeft geen sluitende
bewijzen gevonden van het gebruik van antipersoonsmijnen door de
verdragspartijen, maar er waren ernstige en geloofwaardige beweringen dat
Oeganda in 2000 antipersoonsmijnen zou gebruikt hebben. Angola, Ecuador,
Ethiopië en Venezuela hebben erkend dat ze antipersoonsmijnen gebruikt
hebben sinds ze het verdrag getekend hebben, maar vooraleer ze verdragspartijen
werden. Er zijn serieuze aanwijzingen dat nog drie andere landen – terwijl
ze het verdrag getekend hadden – antipersoonsmijnen gebruikt hebben,
namelijk Burundi, Rwanda en Soedan – ze zijn allemaal verdragspartijen
ondertussen.
Niet-statelijke actoren die antipersoonsmijnen gebruiken
Landmine Monitor heeft minstens 70 gewapende niet-statelijke actoren
(NSA’s) gevonden die sinds 1999 antipersoonsmijnen gebruikt hebben. Deze
NSA’s hebben op regelmatige basis mijnen gebruikt in Birma, Burundi,
Tsjetsjenië, Colombia, DR Kongo, India, Nepal, Filippijnen, Somalië,
Soedan en Oeganda. Het wijdverspreide gebruik door rebellen in Sri Lanka en
Angola is gestopt sinds hun respectievelijke staakt-het-vuren en
vredesverdragen. Rebellen en andere NSA’s hebben antipersoonsmijnen
gebruikt in minstens 16 landen in 2003 en 2004. In het rapport van dit jaar werd
het gebruik van antipersoonsmijnen door NSA’s voor het eerst vastgesteld
in Bolivië, Bhutan, Irak en Peru.
Verminderde productie
Van de meer dan 50 staten waarvan
het bekend is dat ze antipersoonsmijnen geproduceerd hebben, hebben er 36
formeel de productie verworpen en gestaakt. Onder deze staten zijn er drie die
geen verdragspartij zijn van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen: Finland,
Israël en Polen. Sinds de rapportering begon in 1999 heeft Landmine Monitor
Turkije en Servië en Montenegro van haar lijstje met gebruikers verwijderd.
Egypte heeft officieel verklaard dat het sinds 1988 gestopt is met produceren.
De Verenigde Staten hebben geen antipersoonsmijnen meer geproduceerd sinds 1997.
Zuid-Korea heeft verklaard dat het geen mijnen meer geproduceerd heeft sinds
2000. Een Chinese ambtenaar heeft in september 2003 gezegd dat er geen productie
meer is in China. Blijkbaar is de productie van een bepaald aantal
antipersoonsmijnen ook in Rusland gestopt.
Voortdurende productie
Landmine Monitor heeft 15 landen aangeduid als producenten van
antipersoonsmijnen. Nepal werd in 2003 aan de lijst toegevoegd en dit was de
eerste keer dat een land toegevoegd werd sinds het rapporteren van de Landmine
Monitor in 1999 van start ging. In een aantal gevallen is het onduidelijk of de
productieafdelingen actief waren tussen 1999 en 2004. Een Iraakse diplomaat zei
dat de productie de laatste jaren niet gestopt was – ook tijdens de
aanloop naar de invasie in 2003 – maar dat de faciliteiten verwoest waren
tijdens de oorlog. India en Pakistan zijn actief bezig met de productie van
antipersoonsmijnen, inclusief systemen die mijnen van op een afstand kunnen
plaatsen. Ambtenaren in Singapore en Vietnam geven toe dat de productie van
antipersoonsmijnen voortduurt. Birma, Cuba en Noord-Korea hebben geen publieke
bevestiging of ontkenning van hun productieactiviteiten gegeven sinds 1999.
De-facto wereldwijd verbod op de handel in antipersoonsmijnen
Er is een de-facto wereldwijd verbod
op de transfer of export van antipersoonsmijnen van kracht sinds 1996. De handel
in antipersoonsmijnen is afgenomen tot een zeer laag niveau met alleen illegale
traffieken of niet-erkende handel. Een aanzienlijk aantal staten die buiten het
verdrag staan, hebben de laatste vijf jaar een uitvoermoratorium ingesteld en/of
verlengd. Onder deze staten vindt men China, India, Israël, Kazakhstan,
Pakistan, Polen, Rusland, Singapore, Zuid-Korea en de Verenigde Staten.
Daarnaast hebben vertegenwoordigers van Cuba, Egypte en Vietnam beweerd dat ze
geen antipersoonsmijnen uitvoeren alhoewel er geen unilateraal verbod
bestaat.
Tijdens de onderhandelingen over het Verdrag voor een
Verbod op Landmijnen en het uiteindelijke in werking treden van het verdrag,
hadden zo’n 131 staten meer dan 260 miljoen antipersoonsmijnen in
voorraad. Tijdens deze rapporteringsperiode van de Landmine Monitor werden er
ongeveer vier miljoen opgeslagen antipersoonsmijnen vernietigd waardoor het
totaal aantal vernietigde antipersoonsmijnen op ongeveer 62 miljoen komt.
Vijfenzestig staten hebben de vernietiging van hun stocks voltooid, dit betekent
dat ze gezamenlijk meer dan 37,3 miljoen antipersoonsmijnen verwijderd hebben.
Italië heeft het grootste aantal mijnen vernietigd (7,1 miljoen), gevolgd
door Turkmenistan (6,6 miljoen). Albanië, Frankrijk, Duitsland, Japan,
Roemenië, Zweden, Zwitserland en Groot-Britannië hebben elk meer dan
een miljoen antipersoonsmijnen vernietigd.
Miljoenen mijnen opgeslagen door partijen die buiten het verdrag staan
Het grootste aantal antipersoonsmijnen, tussen 180 en 185 miljoen, liggen in
opslagplaatsen van staten die nog niet tot het Verdrag voor een Verbod op
Landmijnen toegetreden zijn. Het overgrote deel van deze mijnen zijn in de
handen van maar drie staten: China (naar schatting 110 miljoen), Rusland (naar
schatting 50 miljoen) en de Verenigde Staten (10,4 miljoen). Andere staten met
grote voorraden zijn: Pakistan (naar schatting 6 miljoen), India (ongeveer 4-5
miljoen) en Zuid-Korea (2 miljoen). Bij de andere staten die nog buiten het
verdrag staan denkt men dat Birma, Egypte, Finland, Iran, Irak, Israël,
Noord-Korea, Syrië en Vietnam ook aanzienlijke stocks hebben.
Het niet voldoen aan de eis van de transparante rapportering
Terwijl de Verdragpartijen met 91% de eis om een initieel
transparantierapport in te dienen – zoals Artikel 7 van het Verdrag voor
een Verbod op Landmijnen dit vraagt – zeer goed nakomen, zijn er toch 12
staten die te laat zijn met het indienen van hun rapport: Burundi,
Kaapverdië, Centraal Afrikaanse Republiek, Equatoriaal Guinea, Guyana,
Liberia, St-Lucia, St-Vincent en de Grenadines, Sao Tomé en Principe,
Servië en Montenegro, Soedan en Turkije. Van Equatoriaal Guinea (uiterste
datum 28 augustus 1999), St-Lucia (29 maart 200) en Liberia (28 november 2000)
kan men alleen maar zeggen dat ze de transparantie-eis van het Verdrag volledig
met de voeten treden. Alle drie de landen hebben hun deadlines om hun
gestockeerde antipersoonsmijnen overschreden, maar hebben de verdragspartijen
niet ingelicht over de naleving van deze basisverplichting.
Het falen om tot een vergelijk te komen over de betekenis van enkele sleutelverplichtingen van het verdrag
Sinds het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen van kracht werd, heeft ICBL
voortdurend vragen gesteld over hoe de verdragspartijen bepaalde aspecten van de
Artikels 1, 2 en 3 interpreteren en toepassen. In het bijzonder heeft ICBL zich
bezorgd geuit over de kwesties van gezamelijke militaire acties met staten die
buiten het verdrag staan, het verbod om “ te assisteren”, vreemde
stocks en het transporteren van antipersoonsmijnen, mijnen met gevoelige
ontstekingsmechanismen en antihanteerbaarheidsmechanismen en het toegelaten
aantal mijnen voor trainings- en ontwikkelingsdoeleinden. ICBL heeft aangekaart
dat een aantal verdragpartijen van de overheersende wettelijke interpretatie en
handelswijze i.v.m. deze zaken afgeweken zijn.
Toegenomen donaties voor mijnactie
Landmine Monitor heeft
vastgesteld dat er tussen 1992 en 2003 ongeveer 2,07 miljard USD gespendeerd
werd aan mijnactie. Gedurende deze periode van 12 jaar, werd 65% (1,35 miljard
USD) gegeven tijdens de laatste vijf jaar (1999-2003) sinds het van kracht
worden van het Verdrag voor een Verbod op Landmijnen. Voor 2003 heeft Landmine
Monitor 339 miljoen USD aan bijdragen voor mijnactie geïdentificeerd door
meer dan 24 donors. Dit is een toename van 25 miljoen USD, of 8%, in
vergelijking met 2002 en een toename van 102 miljoen USD, of 43%, in verhouding
met 2001. Er werden aanzienlijke stijgingen in financiering gezien voor de
Europese Commissie en de Verenigde Staten, net zoals Canada en Zweden.
Sommige donors geven minder aan mijnactie
In 2003 ging de financiering van de mijnactie aanzienlijk achteruit voor een
aantal belangrijke donors, waaronder Japan, Oostenrijk, Italië,
Australië, Frankrijk en Nederland.
Meer financiering ontvangen
De belangrijkste ontvangers
van mijnactie financiering voor deze periode van vijf jaar (1999-2003) waren:
Afghanistan (200 miljoen USD), Irak (149 miljoen USD), Cambodja (114 miljoen
USD), Kosovo (89 miljoen USD), Angola (84 miljoen USD), Bosnië en
Herzegovina (82 miljoen USD) en Mozambique (73 miljoen USD). In 2003 groeide de
mijnactie financiering voor Afghanistan tot 75 miljoen, zodat het totaal voor de
twee voorbije jaren op 141 miljoen USD komt. De fondsen stroomden ook naar Irak
na de invasie en het afzetten van Saddam Hussein, en zo’n 55 miljoen USD
werd bijgedragen in 2003. Sri Lanka en Soedan verschenen ook aan de horizon als
aanzienlijke ontvangers van financiering.
Meer financiering nodig
Een ongewoon groot aantal landen die getroffen zijn door landmijnen hebben
een daling ervaren in donorfinanciering in 2003. Mijnactie financiering ging het
meest achteruit in Vietnam en Cambodja tijdens 2003, maar er waren ook dalingen
te melden in Bosnië en Herzegovina, Eritrea, Somaliland, Laos en
Ethiopië. De middelen voor slachtofferhulp zijn ook gedaald sinds 1999,
terwijl het aantal landmijnslachtoffers dat hulp nodig heeft elk jaar blijft
groeien.
Het uitbreiden van mijnacties programma’s
In 2003
en 2004 werd er in 65 landen en zeven regio’s één of andere
vorm van ontmijning waargenomen, waaronder humanitaire ontmijning die de
burgerbevolking in 36 landen ten goede kwam. Tijdens deze rapporteringsperiode
werden er voor het eerst ontmijningsoperaties gestart in Armenië (mei
2003), Chili (september 2003), Senegal (eind 2003) en Tadzjikistan (juni 2004).
In het totaal werden meer dan 149 miljoen m² land vrijgemaakt in 2003,
waarbij 174.167 antipersoonsmijnen, 9.330 antivoertuigmijnen en 2,6 miljoen
UXO’s verwijderd werden.
Verscheidene verdragspartijen hebben verklaard dat ze hun ontmijningsverplichtingen volbracht hebben
De landen die
verklaard hebben dat ze hun ontmijningsverplichtingen sinds de publicatie van
het Landmine Monitor Report 1999 voltooid hebben, zijn onder andere:
Bulgarije (oktober 1999), Moldavië (augustus 200), Costa Rica (december
2002), Tsjechië (april 2003), Djibouti (januari 2004) en, meest recent,
Honduras (juni 2004). In juni 2004 verklaarde Namibië dat, terwijl er nog
steeds een probleem was aan de grens met Angola, het land als mijn-veilig
[mine-safe] kon beschouwd worden.
Nog steeds te veel landen getroffen door landmijnen en er wordt te weinig aan gedeaan
Mijnen en UXO’s hebben een invloed op het leven van miljoenen mensen
die in 83 landen leven. In 2003 en 2004 zijn er geen ontmijningsactiviteiten
vastgesteld in 20 van die landen, waaronder Algerije, Bangladesh, Burundi, de
Republiek Kongo, Cuba, Denemarken, Frankrijk (Djibouti), Liberia, Malawi,
Marokko, Niger, Noord-Korea, Oman, Sierra Leone, Somalië, Swaziland,
Syrië, Tunesië, Oezbekistan en Venezuela. In 2003 en 2004 werden er
geen mine risk education activiteiten waargenomen in 23 landen die getroffen
zijn door landmijnen, waaronder 13 verdragspartijen.
Minder nieuwe slachtoffers van mijnen in bepaalde landen
In de meeste landen die getroffen zijn door landmijnen
nam het aantal gerapporteerde nieuwe slachtoffers in 2003 af in vergelijking met
het aantal dat in 2002 gemeld werd. In sommige gevallen was de daling zeer
aanzienlijk, zoals in Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Cambodja,
Libanon, Senegal en Sri Lanka. Maar nog steeds vormen burgers de overgrote
meerderheid van slachtoffers; 86% van de slachtoffers die in 2004 gemeld werden,
zijn burgers.
Meer landmijnslachtoffers die hulp nodig hebben
Voor het jaar 2003 identificeerde Landmine Monitor meer dan 8.065 nieuwe
slachtoffers waaronder 23% kinderen, in 65 landen. In vergelijking met het
Landmine Monitor Rapport van vorig jaar zijn er vier nieuwe landen waar men
slachtoffers door ongelukken met mijnen en aanverwanten vindt: Armenië,
Bolivia, Cyprus en Liberia. Landmine Monitor heeft meer dan 230.000
landmijnslachtoffers geïdentificeerd in 97 landen en negen regio’s,
sommige ongelukken dateren van het eind van de Tweede Wereldoorlog, maar het
overgrote deel van de overlevenden werden gewond sinds het midden van de jaren
70. Gezien het grote aantal slachtoffers dat waarschijnlijk nooit gemeld werd,
is het redelijk om aan te nemen dat er tussen 300.000 en 400.000
landmijnoverlevenden op de wereld zijn vandaag.